Na een vermoeiende dag legde Flashcoat de prooi die ze gevangen had, een paar muizen en een duif, neer op de prooistapel en pakte zelf een konijn. Met het konijn in haar bek ging ze rustig in de koele schaduw liggen. Tijdens het eten van het konijn dacht ze na over zichzelf, dat ze het geluk had bij een Clan geboren te zijn, dat ze een loyale, sterke krijger was. Loyaal was ze zeker, als het moest zou ze haar leven opofferen om een Clanlid te redden. Ze keek even naar het half opgegeten konijn en daarna naar de lucht, die al paars was en waar al kleine geelwitte stipjes te zien waren. De tijd ging snel, ze kon makkelijk herinneren dat ze haar warriornaam kreeg, ookal was dat al zes manen geleden. Ze bleef na het eten nog even liggen en liep toen naar het midden van het kamp en bestudeerde het kamp. Ze keek vaak rond in het kamp en kon altijd wel iest nieuws vinden, zoals een bloeiende bloem of een zingende vogel, het waren geen ongewone dingen maar toch intereseerde ze haar. Dit keer zag ze dicht bij de ingang van de nursery iets glimmen. Ze liep er naartoe. Het zag eruit als een gewone steen, hoe kon een steen nou glimmen? Flashcoat tikte ertegen met een poot. Er gebeurde, zoals ze verwacht had, helemaal niks. Ineens viel er een beetje laatste zonlicht op de steen en hij glom in alle kleuren van de regenboog. Ze staarde met open mond naar de mooie steen. Ze wist dat ze zich een beetje kittenachtig gedroeg, maar dat scheelde haar helemaal niets. Nadat de zon onder was en de steen niet meer glom, draaide ze zich om in de richting van de warriors den en liep erheen. Net voordat ze de den in wou gaan stapte een andere warrior voor haar om er, waarschijnlijk, voor te zorgen dat ze de den nog even niet in ging.