Shyfire zat in gedachten verzonken naar de waterval te kijken. Hij was hier lang niet geweest. Het naar beneden stortende water had hem altijd al gefascineerd. Hij hield van het geluid, het bruisende water, het feit dat de waterval bijna nooit bevroor, gewoon, alles. Hij vroeg zich af of iedereen hem nog wel zouden herkennen. Of ze hem niet al lang verstoten hadden. Hij dacht aan alle katers en poezen die hem waarschijnlijk nooit gekend hadden. Hij dacht aan hoe hij altijd in zijn eentje in een hoekje van de nursery had gezeten, aan zijn ouders, waar hij alleen nog maar hele vage herinneringen aan had. Hij dacht aan zijn mentor waarmee hij bijna nooit getraind had, hij had alles zelf uitgezocht. Misschien met een beetje hulp, maar hij had het best helemaal zelf kunnen doen. Hij dacht aan het moment dat hij warrior werd. Aan de jacht waar hij een moon geleden op was gegaan, en waarvan hij u pas terug zou komen. Hij dacht aan wat hij zo meteen zou doen, hoe zou hij de leader gaan vertellen wat hij wilde? Hoe zou hij sowieso iets durven zeggen? Nog steeds in gedachten verzonken stond hij op en wilde hij weglopen, naar het kamp. Maar iets hield hem tegen. Hij wilde helemaal niet terug. Hij zat hier toch goed? Nee. Hij moest naar het kamp, naar de leader. Maar toch ging hij weer zitten. Hij keek vragend naar het water. Alsof het water het antwoord op al zijn vragen kon geven. Hij wist wel dat het dat niet kon, maar toch wilde hij het geloven. Hij wilde dat er in ieder geval iemand, of in dit geval iets, waaraan hij al zijn vragen kon stellen.