________________________________________
Lichtelijk jaloers zijnd op haar Clangenoten zag Scepterpaw toe hoe de volgende leerling opgehaald werd om te gaan jagen. Ze sloeg haar eigen staart rond haar voorpoten, waardoor ze een volwassen indruk maakte. Haar korte vacht was in een mum van tijd lang en bruin geworden. Haar groengrijze ogen boorden zich diep in die van een andere leerling toen ook zij opgehaald werd. Ze vond het jammer dat er overdag zo weinig leerlingen waren in het kamp. Of ze gingen mee met hun mentor, of ze hadden opeens geen tijd om te praten. En als er al leerlingen waren die in het kamp waren, hadden die meestal straf en mochten ze niet met haar praten. Scepterpaw was nog maar een paar keer uit het kamp geweest en een van die keren was geweest toen Pinkears haar mee had genomen. Scepterpaw had vol genegenheid naar de poes gekeken. Ze was ook heel lief voor Scepterpaw geweest, waardoor de jonge poes haar meteen vertrouwd had. Maar nu was er geen Pinkears die haar mee zou kunnen nemen en moest ze een ander tijdverdrijf uitzoeken, wat voornamelijk bestond uit het feit dat ze hier in het kamp moest blijven. Lichtelijk ontzet van deze als maar aanwezig zijnde keuze, liet Scepterpaw haar oortjes plat achteruitgaan. Misschien was het ook wel gewoon zo omdat zij het niet waard was om te gaan jagen met iemand. Misschien was het voor haar wel niet weggelegd om krijgster te worden. Opnieuw kwam het verlegen, verdrietige gevoel opzetten wat ze altijd had als het ging om het krijger worden. Ze vond het verschrikkelijk dat ze zo over zichzelf dacht, maar kon niks anders bedenken. Het kwam dagelijks in haar hoofd en bleef daar dan ook een tijdje hangen, als een vervelend gezwel dat maar niet over wilde gaan en bleef voortduren.
Uiteindelijk stond de jonge poes op en liep met een boze tred naar het einde van haar Den. Ze keek naar buiten. Er waren heel weinig katten nog in het kamp, de meesten waren gaan jagen. Even droomde Scepterpaw hoe het zou zijn als zij zou gaan jagen. Als zij de spieren zou hebben die alle katten hier hadden. Als zij zou kunnen jagen en ze genoeg prooi binnenhaalde voor de Clan, waardoor iedereen trots op haar zou zijn. Scepterpaw schudde haar gedachten weg. Het was een droom. Het zou waarschijnlijk nooit werkelijkheid worden. Ze wilde het wel, maar dat zou waarschijnlijk toch niet gebeuren. Met een schuddend kopje liep Scepterpaw naar de kraamkamer. Meteen hoorde ze de kits opgewonden piepen, waardoor er een liefdevolle glans in haar ogen verscheen. Ze keek neer op de kits en gaf ze allemaal een kopje. ‘Hallo, jongens,’ zei ze daarna, waardoor ze zich iets vrolijker voelde. Alleen bij de kits kon ze zichzelf zijn en hoefde ze niet verlegen te zijn. Maar zodra er een andere kat in haar buurt kwam, werd ze weer verlegen en geheel onzeker. Scepterpaw besloot de vervelende gedachte opzij te schuiven en begon doorns uit het mos te trekken, maar had niet door dat er achter zich iets bewoog.
________________________________________