Een mooie poes genaamd musicheart werd wakker in de warrior den. Het had een klein beetje gesneeuwd, en riviertjes en beekjes hadden een dun breekbaar laagje ijs op zich. Ze stond op en liep de den uit. Ze had honger en dorst. Ze kon heus wel even drinken bij een meertje, maar eerst moest ze jagen voor de clan. Ze liep het kamp uit door de territorium van de windclan. Ze kwam aan bij een klein meertje waar windclankatten wel vaker zijn. Wind waaide door haar vacht, en ze liep naar het randje van het meertje. Ze hield haar stevig vast en stak één poot uit naar het ijs. Ze sloeg op het ijs en het ijs zakte weg naar onder. Ze dronk van het kleine gat dat ze had gemaakt van het ijs. Heerlijk koel vers water waar ze van houd, kwam in haar mond. Snel slikte ze het door en likte verder. Toen ze wel vond dat ze genoeg had ging ze zitten aan de rand, maar zorgde dat geen vis haar schaduw zag. Toen een vis zijn schaduw, een kleine vis, langs de rand zwom graaide musicheart ernaar en schepte het de kant op. Het spartelde heen en weer. Snel sloeg ze het dood, en begraafde het. Haar poot was koud van het ijswater maar dat heb je in bladkaal. Ze ging verder met de jacht.