Met statige passen liep de kater door het bos. Met zijn kop trots geheven wandelde hij tot aan een riviertje. Het water was zacht blauw en leek hem uit te nodigen om te drinken. Kalm wandelde hij tot aan de rand van het riviertje. Daar aangekomen boog hij elegant door zijn poten en dronk wat water. Het blauwe spul was heerlijk koel, en tevreden kwam hij weer omhoog. Achter zich hoorde hij wat geritsel. Onmiddellijk spitste hij zijn oren. Het was duidelijk geen kat die achter hem bezig was. Dus draaide hij zich kalm om. Hij had gelijk er was geen kat te zien. Wel scharrelde er een klein muisje rond opzoek naar eten. Onmiddellijk zakte hij in een sluiphouding. Langzaam kroop hij op het beestje af. Toen hij dichtbij genoeg was bereide hij zich voor op de sprong. Stil ging hij klaar zitten voor de sprong. Kort zwiepte hij met zijn staart en sprong. Verschrikt keek het muisje op. Maar het diertje was te laat. 2 seconden later zat het diertje vast onder zijn voorpoten. Hij liktezijn lippen af bij het idee aan de heerlijke smaak van bloed. Hij liet het beestje niet leiden en beet het gelijk dood. In drie happen was het muisje op. Maar het vulde wel. Voldaan ging hij onder een boom liggen. Het zachte mosplekje dat hij had uitgekozen lag heerlijk. Deze gehele dag was dan ook perfect. Zelden kwam er zo'n mooie dag voor. Vaak was het te warm of te koud. Hij was van nature geen zeurder. Maar met zijn dikke vacht kreeg hij het gauw te warm. Hij genoot van de koelte van het natte mos, en viel bijna in slaap. toen hij plotseling een geluid hoorde. Gedempte voetstappen waren hoorbaar. 'Bah' siste hij. Aan het geluid dat ze maakte was duidelijk hoorbaar dat het twolegs waren, die zijn kant op kwamen. Haastig krabbelde hij overeind en vluchtte een boom in. Maar hij was net te laat een jonge twoleg had hem gezien. "Kijk!" Hoorde hij de twoleg roepen. Boos siste hij. Waarom kon hij nooit eens rustig liggen. Heel stil bleef hij zitten in de hoop dat ze weg zouden gaan. En inderdaad na een tijdje gingen ze weer weg. Opgelucht haalde hij adem. Hij haatte twolegs. Blij dat ze weg waren. Klom hij weer uit de boom. Nog steeds oplettend wandelde hij verder. Tot hij in de verte een vreemde kat zag. Heel voorzichtig sloop hij op de kat af. Toen hij vlak achter de kat zat. Klapte hij zijn nagels uit. Heel even woelde hij met zijn klauwen in de aarde, en sprong. Met uitgestrekte nagels lande hij op de kat zijn rug en begon te krabben. "Wegwezen dit is mijn gebied!" siste hij in de kat z'n oor. Hij sprong weer van de kat af maar bleef dreigend grommen. Met tot spleetjes geknepen ogen bleef hij de kat aanstaren. Wachtend op een reactie.