Een lichte, geamuseerde grijns gleed rond Adams’ lippen toen hij opmerkte hoe snel zijn wens in vervulling was gegaan om een fatsoenlijke maaltijd te hebben. Eerst had hij er nog even over nagedacht om iets te stelen van een andere kat. Het zou dan weer zo’n vreselijk leuk spelletje worden als diegene kwaad zou worden op hem, al zeker als het een wijfje zou zijn. Hij had dit echter laten varen toen hij een schuur had gevonden waar dikke muizen het gewend waren om veel zaadjes te krijgen, waarschijnlijk overgebleven resten van wat de stomme tweebenen overhadden. Nog steeds zat de adrenaline diep in zijn lichaam om op een dag naar de tweebenen te gaan en om zijn moeder te vermoorden. Haar kennende zou hij nu alweer wel flink wat broertjes en zusjes erbij hebben. Zijn pa had moeten weten dat ze niet iemand was die avontuurlijk was. Ze was liever iemand die met haar dikke vette reet gewoon bleef wachten tot ze het eten kreeg. Nou ja, als zijn moeder geen kits had gekregen van zijn vader, leefde hij nu niet. Hij moest haar dan toch een beetje dankbaar zijn. Dankzij haar was hij nu geworden wie hij nu was. Hij grijnsde breed, maar ook vals. Ze was een kittypet, ze stond dus onder hem. En als hij haar al zou tegenkomen, zou hij dus het volle recht hebben om haar keel open te snijden. Hij zou het zo heerlijk vinden als haar bloed over zijn klauwen zou gonzen, als hij haar zou kunnen bijten en als hij haar warme bloed zou proeven. Hij sloot zijn ogen even van opwinding en at de dikke grijze muis op om zijn gedachten en wensen te verdringen. Hij wist nog precies welk huis hij moest zijn, maar elke dag was ze er niet.
Een vage trek gleed rond zijn lippen toen hij alles opgegeten had. Zin om hier langer te blijven had hij niet. Hij wilde er weer op uit gaan. Hij keek rond zich heen en besloot toen dat het nu de tijd was om te vertrekken. Hij gooide de muis aan de kant, schudde zijn kopje even en stond toen op. Zijn lange vacht puilde alle kanten uit, maar met een paar likken van zijn tong had hij alles weer op orde gesteld. Hij moest er goed uitzien voor de vrouwtjes, ook al waren ze stuk voor stuk helemaal niets waard in zijn ogen. Speeltjes, dat waren ze ja. Hij zou nooit meer verliefd worden op een poes, dat wist hij wel zeker. Nemuru was ook verleden tijd. Die poes… Hij had het zonder reden uitgemaakt, had gewoon geen gevoel meer voor haar. Als hij haar zag, behandelde hij haar ook als een speeltje, alleen dan minachtend. Hij was charmant, maar o zo gewetenloos. Iets waar hij van hield. Hij grijnsde even, waarna hij zich uitrekte en naar de Rogue plaatsen begon te lopen. Misschien was er ergens een weerloze Rogue, een kitten, die hij kon vermoorden. Kits waren het sowieso niet waard om te leven, tenzij ze zoals hem waren. Hij keek rond zich heen en merkte toen pas een mannelijke geur op. Het rook een beetje bosachtig, maar de BloodClangeur was er scherp doorheen te ruiken. Hij grijnsde breed en stelde zich assertief op. Tijd voor een prooi. Hij liep naar de schim verderop toe. ‘Wat doet zo’n kleine verschijning als jij hier, zo helemaal alleen?’ Hij grijnsde vals naar hem. Hij was een BloodClankat, hij was vast wel wat gewend. Hij grijnsde alleen maar breder en liep naar haar toe, waarna hij zijn amberkleurige ogen diep in de zijne liet glijden.