De warme zon verwarmde zijn vacht. Terwijl het zachtte ruisen van de bomen hem bijna in slaap liet vallen. Af en toe trok hij even met zijn oren. Vermoeid keek hij om zich heen. Hij staarde versuft in de verte. Hij zag alles maar tegelijk ook niets. Naast hem klonk het geritsel van een muisje. Maar hij had geen zin om op jacht te gaan. Sloom sloot hij zijn ogen weer. Hij concentreerde zich op de geluiden. Het enige wat hij hoorde was afentoe geritsel. Stilletjes luisterde hij. (Wordt morgen afgemaakt, moet nu weg)