Crowkit lag lekker warm naast haar moeder in de nursery. Ze werd wakker en stond een beetje onhandig op. Moeizaam, door haar zwakkere achterpoot, hinkte ze rond. Haar oogjes waren nog dicht, dus ze botste voortdurend tegen de wanden aan. Per toeval vond ze de uit gang en ze verbaasde zich toen ze opeens een frisse wind voelde. Het was nog vroeg in Nieuwblad en het was koud, dus eerst wilde ze terug naar binnen, naar de warmte, gaan, maar er was hier zo veel te ruiken. Overal waren verschillende kattengeuren. Wat waren het er veel! Ze vroeg zich af wie al die katten waren, ze kende nog niemand anders dan haar moeder en haar nestgenootjes.
Opeens gingen Crowkits oogjes open. Voor de eerste keer gingen de oogleden omhoog en toonden ze de niet blauwe, maar oranje ogen aan de buitenwereld. En de buitenwereld aan die ogen. Crowkit viel van verbazing achterover en rolde bijna weer terug de nursery in. Overal was licht, overal was beweging, overal waren kleuren. Crowkit werd er duizelig van, maar na een tijdje begonnen haar ogen eraan te wennen. De kleine zwarte kitten zette een paar stapjes en struikelde toen over een klein steentje dat op de grond lag. Een beetje verdwaasd bleef ze zitten. Als ze rondkeek zag ze overal kattenpoten langslopen. Ze keek omhoog en zag de katten die aan die poten vastzaten. Wat waren ze groot! Zou zij ook zo groot worden? Ze was al groter dan een week geleden, toen ze net was geboren, dus als ze zo door ging moest dat wel, toch? Ze hoopte dat het een beetje snel ging, want zo merkte niemand haar op. Ze liepen allemaal gewoon langs haar heen! Crowkit piepte beledigd. Daarna hinkte ze verder. Zonder het te weten kwam ze bij de rand van het kamp. Haar pootjes waren niet gewend aan zo 'veel' lopen, dus ze werd al moe. Ze had ook honger. Waar was mama? Ze draaide zich om en piepte hard: 'Mama!' Waarom kwam Suntail nou niet? Vroeg ze zich af, er niet bij stilstaand dat haar moeder haar zachte gepiep gewoon niet kon horen vanuit de nursery. Crowkit draaide zich weer om en zette een paar pasjes naar de rand van het kamp. Bijna botste ze tegen een enorme kat op. Tenminste, waarschijnlijk was de kat niet bijzonder groot, maar voor het kleine poesje van alles nog reusachtig. Ze keek verbaasd omhoog. Hé, dat is mama niet, ik ken hem niet, wie is dat? dacht ze.