Het was hem gelukt om terug door de rivier te waden richting het kamp. Met zijn bek vol vissen kwam hij langzaam het water uit. Zijn groene ogen scanden de omgeving even, waarna hij stil richting de prooistapel wandelde. Hij legde zijn vangst neer, hield zijn kop laag en zette een paar passen naar achter toe. Stil wandelde hij terug naar de rivier, waar hij ging zitten. Hij plaatste zijn pootjes in het water en staarde naar zichzelf in het water. Was dit juist om te doen? Het zou in zijn voordeel zijn dat hij de vissen mee had genomen. Immers kon hij hierdoor bewijzen dat hij het trainen misschien niet nodig had. Dat hij veilig in het kamp kon blijven. Maar wat als iemand erachter kwam dat hij helemaal niet de vissen zelf had opgevist? Dan loog hij zijn clan voor, zijn mentor en vooral zichzelf. De gedachte begon hem te bekruipen, aan zijn schouders te trekken en beklemde vooral zijn luchtspijp. Een beverige ademhaling kwam van hem af, zijn ogen scanden zijn gezicht in het water. Liegen. LIegen. Nee. HIj sprong recht en duwde zijn hoofd het water in, waarna hij zijn balans verloor en omviel in het water. Snel happende naar adem schoot hij het water terug uit, waarbij hij even wat water uitspoog. Doorweekt was de langharige kater nu. Maar veel verschil maakte het niet voor hem; hij was nog steeds groot zelf zonder zijn dikke vacht.
- Open, vervolg van
dit