Aimée 299 Actief
| |
| Onderwerp: I could even learn how to love like you [Small TW] za 25 dec 2021 - 23:27 | |
|
TW: Smouldertongue heeft hierin suicidale gedachtes, hou hier rekening mee
Witte vlokjes die naar beneden dwarrelde vanuit de hemel, de deken die ze al gemaakt hadden en de ijzige wind dat door tussen de bomen woei vertelde de roodwitte kater dat het Leafbare was. Het kwam in de vorm van een herinnering, terugdenkend aan de laatste keer, totdat het overging in het heden. De herinnering was niet meer belangrijk, zijn gedachtes getrokken tot het nu. Het besef dat alles wat hij had weg was en dat het ook niet meer terug zou komen. Waarom zou het? Tenslotte verdiende hij het niet, hoe vaak hij zichzelf dezelfde leugens vertelde. Een mislukkeling was het woord om hem te beschrijven. De jester die gevallen was, terwijl de koningin haar troon bestegen had. De laatste grap die hij gemaakt had, de laatste lach op een onpasselijk moment, hoe lang geleden was het. Zijn lichaam was gevuld met plezier, het uitdagen van anderen en toch een zachtaardige ziel. Nu, als hij de boomgrens verliet richting de rotsen, voelde hij niks meer wat hij nog thuis kon brengen. Het was eerst woede geweest, toen hij ontdekt had hoe het allemaal in elkaar gestoken zat. Wel, toen het hem verteld was. Zelf was hij er blijkbaar te dom en te blind voor geweest, zo blij met de kans die hem gegeven was. Zijn witte poot raakte de stenen grond, de kilte prikte zijn voetkussentjes. Het werkte bijna verdovend en hij volgde met de rest van zijn poten. Woede kwam eerst, het verwarmde hem totdat het hem brandde. Het was er nog steeds, nu een zwak vlammetje ergens achterin zijn brein. Traagjes sjokte hij verder, zijn kop naar de grond gericht. De zon, in een grauwe maar toch redelijk open lucht, scheen op de stapel rotsen. Helaas waren die nu lang niet zo warm als in de warmere seizoenen en met de sneeuw en ijs erop waren ze ook een stuk gevaarlijker. Hij was er niet van plan om er op te liggen. Wanneer hij hier kwam, was het voor een ding. Hij tilde zijn kop op, zijn ijsblauwe ogen keken naar het water. Het was bevroren, dat viel wel te verwachten met de temperatuurdaling. Na woede kwam verdriet, teleurstelling en een verslagenheid. Dat was koud, het leek alsof het zijn lichaam bevroor en hem moe maakte. De kou liet hem echter niet slapen, niet wanneer hij dat wou. Het liet hem wakker liggen s'nachts, starend tegen de wand. Dat was op de momenten waarop hij zichzelf kon toedienen om in de Warrior Den te slapen. Op de meeste momenten lag hij buiten, ergens in een hoekje van het kamp. Het sloopte zijn lichaam en overdag was hij te zwak om die strijd te winnen. Het was normaal om hem ergens in het territorium in diepe slaap te vinden. Op dit moment voelde hij die drang ook, liggen op de ijskoude grond en toch wegdrijven in een rust waar zijn lichaam zo naar hankerde. Wie weet, misschien dat iemand of iets het afmaakte voor hem. Dat hij kon verdwijnen in het niks. Dat was vast en zeker een uitstekende oplossing, voor iedereen om hem heen. Smouldertongue ging zitten en staarde naar de overkant van het water. Alsof het antwoord op zijn vragen daar te vinden was. Dat was niet waarom hij hier was, de reden dat hij soms wanhopig langs het water struinde. Helaas, ook nu verwachtte hij niet te zien wie hij hoopte toevallig tegen te komen. Het was een van de weinig dingetjes waar hij nog hoop in stak, maar hij moest onder ogen komen dat het niet werkte. Zodra hij dat deed, dat zichzelf vertelde, verdween het stukje hoop. En dat was maar beter ook. Wat was de reden dat hij hier bleef zitten, blijvend kijken over het water. Als hij de kans niet eens verdiende. Niks verdiende hij nog, helemaal niks.
Niks. Niks. Niks. Niks.
Sneeuw bedekte zijn vacht, hoe lang zou hij moeten blijven zitten totdat het al zijn rood wegnam. Hij wou niet bewegen, hij wenste stil te zitten zodat de sneeuw hem kon verbergen. Wie weet voelde dat hetzelfde aan als verdwijnen en als hij lang genoeg bleef zitten, dan kon de kou het mislukte verhaaltje afronden. Na verdriet? Na verdriet kwam er niks. Op de momenten die niet gevuld waren met verdriet voelde hij wat je het beste kon beschrijven als een leegte. Een grote leegte. Er waren emoties erin, maar die waren kleine stofjes. Niet sterk genoeg, ze betekende niks. Als Smouldertongue die leegte in zijn kop in ging, bestond de wereld om hem heen als een schouwspel waar hij niet zijn aandacht op kon richten. Hoe graag hij het ook zou willen, wetend dat hij zijn schuld terug moest betalen en er voor de anderen moest zijn. Oh, hij deed zijn best. Al was het eerder een automatische piloot waar zijn lichaam op ging. Hij joeg, meestal niet met veel succes. Hij deed zijn taken en liep mee met de patrouilles. De rest hoorde niet te lijden omdat hij niks beters kon doen. Smouldertongue gebruikte de kracht die hij nog had voor zijn clan, zodat ze geen last hadden van zijn toestand. Alles wat hij nog at, wat niet veel meer was, was om die energie binnen te krijgen. Hij was flink afgevallen, dat was al ver voor het ingaan van de barre tijden. Hij at enkel wat hij nodig had voor een jacht de volgende dag, het vlees verbrandde hij vlug. Dat gaf niet, dat was ten slot van rekening beter voor de clan. Een hapje meer voor de rest, want dat hapje slikte hij niet meer door. Het was de offeringen die hij nu zijn clan bracht, in de valse hoop dat ze zouden nadenken over vergiffenis.
Intussen begonnen zijn spieren pijn te doen, of dat deden ze al wat langer maar nu begon hij het door te krijgen. Het beeld voor zijn ogen was vervaagd, de focus was verloren gegaan. Hij knipperde met zijn ogen, totdat het weer scherp werd. Hij was nog steeds alleen. Het was een stuk stiller hier nu het water niet meer stroomde realiseerde de kater zich. Het geluid bestond nu uit vogels die hun winterse liederen zongen, een waarschuwing voor het gevaar wat er zat. Maar dat gevaar bewoog niet, het luisterde naar hun liedjes met een half oor. Hij lette er niet op, een achtergrond geluid waar hij geen rekening mee moest houden. Uit het niks kwam zijn lichaam weer in beweging, zijn ledematen waren stijf toen hij zijn lijf toebracht weer te staan. Zijn schouder stak, een herinnering aan het feit dat er een kogel in gezeten had. Het was genezen, maar de schade aan zijn schouderblad en het spierweefsel zou nooit ontdaan kunnen worden. Het gaf niet. Het werkte nog, hij was niet totaal nutteloos geworden voor de clan. De keren dat het pijn deed deden hem er aan denken dat hij nog leefde, dat hij er nog was. Het schudde hem wakker. Hij bestond nog, zijn hart klopte nog en zijn longen deden hun werk. Net zoals de rest van zijn lichaam. Smouldertongue mocht een mislukking zijn, maar hij was een lastige mislukkeling om kwijt te raken. De ginger krijger mocht het niet meer verdienen allemaal, hij moest zijn schulden aan de clan aflossen. Dat was de reden dat hij hier nog stond. Nog een laatste keer staarde hij naar de overkant, tevergeefs wachtend op een storm die niet zou komen. Hij liep verder. de sneeuw knarste onder zijn stappen. Achterin zijn gedachtes was de constante herinnering dat hij nog niet gejaagd had, zijn geweten vertelde hem dat hij niet weer met lege poten kon terug keren. Of nou ja, een lege mond dan. Ze droegen hun prooi en anderszin niet in de poten. Smouldertongue keek naar de stapel rotsen, een plek wat vaak het middelpunt was van de ruzies met Riverclan. Ruzies die als ze niet uitkeken uitliepen tot een nieuwe onnodige oorlog. Thornstar had ze aan Riverclan gegeven, toen de rivier vergiftigd was. Hij had een keuze gemaakt waardoor hij zijn eigen clan tot woede bracht. Daarna was alles zo snel gebeurd en achteraf gezien voelde dat niet meer vreemd. Maar was hun oude Leader juist geweest, om een andere clan voor zijn eigen te trekken. De kans op te veel lijden was groot geweest voor de katten van het water en het waren doden waar Thornstar waarschijnlijk niet verantwoordelijk wou zijn geweest. De Warrior liep naar de populaire stapel gesteente toe, er geen reden voor hebben. Vroeger, als hij niet in een boom te vinden was had hij zijn lichaam de warmte van de rotsen gegund. Het waren de momenten die hij mistte, elke dag weer en elke dag vertelde hij zichzelf dat hij het meer verdiende. Misschien had hij het nooit verdiend en zijn straf was nu gekomen, al was hij zelf de uitvoerder ervan. Jagen, hij moest jagen. Hij schudde zijn kop, voor eventjes alles opzij drukkend wat zijn kop zwaar maakte en daarmee zijn hele lichaam. Hij verwachtte niet dat er een hoop te vinden was hier, als hij nog wat kans wou maken op een wat succesvolle jacht moest hij terugkeren tussen de bomen. Smouldertongue keerde om richting waar hij vandaan gekomen was, de meer open plek achterlatend zodra hij verdween tussen de stammen. Met de komst van Leafbare waren de loofbomen kaal geworden, hun takken staken leeg in de kille hemel. De bladeren waren inmiddels verrot of nog verborgen onder de sneeuw. Het was een treurige aanzicht, de schoonheid van bladeren eerst groen en toen vele kleuren was verdwenen en nu zag je overal de kou en barre tijden waar de clan door heen moest komen. Zouden ze er door komen zonder clangenoten die hun laatste reis naar Starclan zouden maken, een warm lichaam minder in een van de dennen. Hij moest maar hopen voor de rest, maar als er een offer gemaakt moest worden stond hij als eerste in de rij.
Smouldertongue bracht zichzelf er toe zich te openen voor de wereld om hem heen, zijn zintuigen op scherp te stellen. Hij rook alle geuren, met de kou prikkend in zijn neus. Leafbare had een voordeel, minder geuren en wat er was rook sterker vond hij altijd. Het was gemakkelijker om de geuren er tussen uit te pikken, als de juiste tenminste aanwezig waren. Vogels zongen nog steeds hun waarschuwingen, zij waren te oplettend en eerlijk gezegd voelde Smouldertongue er weinig voor om op ze te jagen. Hij had enkel energie voor prooi wat niet weg kon vliegen. Hij bleef verder reuken en luisteren naar beweging onder de sneeuw. Achter hem waren de Sunning Rocks nog steeds zichtbaar, nog ver was hij niet gegaan. Voor een reden die hij niet kon bedenken bleef hij langs de rand lopend, het voelde alsof hij niet dieper terug het bos in durfde. De gedachte om te verdwijnen schoot weer door zijn kop. De keuze die hij kon maken om alles achter te laten en daarmee een tevredenheid bij de clan brengen. Hij wou nog niet geloven dat ze zouden feesten, maar wie zou er nog rouwen. Zijn vrienden had hij verloren, hij durfde ze niet meer aan te kijken. De geuren vervaagden weer, zijn doel was hij weer vergeten. Hij keek in de verte, tussen de bomen door. Blauwe ogen die leken te zien, maar in werkelijkheid kwam er niks binnen. Zijn rooie vacht, afstekend als vuur tegen de witte achtergrond, bewoog zachtjes met zijn ademhaling. Hij hoorde het, het geluid waar hij niet eerder naar geluisterd had. Het was een deel van het leven, maar nu luisterde hij naar elke ademhaling die hij deed. Het nam de klanken van de natuur over, totdat alles ver weg klonk. Zijn oren voelde verstopt, alsof hij kopje onder gegaan. De ademhaling, het was niet meer rustig. Hoe meer hij het begon te horen, hoe sneller hij zijn longen liet werken. Zijn angsten kropen vanuit de kronkels in zijn brein tevoorschijn, daar waar hij ze weggedrukt had. Zijn poten hielden het niet meer, trillend zakte hij ineen zodat hij op de grond zat. Zijn voorpoten hielden zijn bovenlichaam nog omhoog, al voelde ze zwak aan. De druk werd groter op zijn borst, hoe meer die op en neer ging. Zijn mond voelde droog, desondanks was de drang om te praten groot. Er was niemand hier, niemand die hij zag in elk geval. Maar zelfs al stond er iemand nu naast hem, hij zou het toch niet door hebben. Hij kon niet eens bedacht krijgen of die vogel in de verte er al lang zat of er net pas was geland. De omgeving veranderde niet meer voor hem. Niks zou nog veranderen voor hem. Hij begon lichtjes te worden in zijn kop en misselijk door de last die hij zichzelf opbracht. Het liet hem niet stoppen, hij meende het te verdienen. En hij had er de wilskracht er niet voor.
''Je bent een idioot''kreeg hij eruit. Hij moest zichzelf de waarheid vertellen, de drang om de zere woorden uit te spreken was te groot. Dat was hoe de waarheid was, hard en pijnlijk. Hij had eerst gelogen, elke keer dat hij de feiten onder de ogen moest zien ontweek hij het. De poes wie hem gewekt had in het sombere gebied van Dark Forest had altijd al gelijk gehad. Die nacht begreep hij het beter, vanaf toen wou hij zijn leven aanpassen. Het verlangen om te tonen dat hij het waard was, dat hij niet enkel die sukkel was die niks beters kon doen dan lol maken. En die kans kreeg hij aangereikt, want er was iemand die dat vertrouwen in hem had. Waarom had hij dat verwacht, welke wanhopige reden had hij om dat te geloven. Zijn ademhaling werd weer rustig, maar nog steeds prevelde hij de zere woorden tegen zichzelf. Het was een acceptatie van hoe zijn wereld in elkaar zat, de angst drukte hij weer weg zodat de emoties konden verzwakken tot dat wat hem nog net in leven hield. Het was goed, het was prima. De idioot had zichzelf weer herinnert aan de mislukking die hij was, zodat hij niet meer vrolijk door zou gaan met alle schade. Hij haalde diep adem, de koude lucht tasttend aan zijn longen. Zijn omgeving keerde terug, de geluiden die hij uitgesloten had overspoelde hem. Vogels, de wind en geritsel in de struiken en onder het sneeuw. Het gevoel van leven, de wetenschap van zijn bestaan. Als het vandaag of morgen afliep zou niemand dat wat geven. Het waren de overtuigingen die zijn brein hadden overgenomen en elke dag werden ze sterker. Met elke herinnering aan de fouten die hij begaan had bouwde het weer op. Het leek zo gemakkelijk en zo veel beter.
Maar ze verlaten zonder een poging te doen zijn fouten te fixen? Hij kon het tenminste nog proberen, hij kon zien hoe ver hij zijn schuld aflostte. De jacht, daar wou hij mee beginnen. Hij keek naar de lucht, inmiddels begon het alweer te schemeren. Dat gaf niet, de aankomende duisternis was geen zorg van hem. Hij hoorde verderop wat stemmen, andere katten op jacht. Smouldertongue zag hun gedaantes, een kort moment dacht hij er over na om ze te joinen. Al snel schudde hij die gedachte uit zijn kop, hij drong zichzelf niet meer op aan anderen. Enkel met de patrouilles wanneer hun Deputy blijkbaar genoeg vertrouwen in hem had ging hij met de anderen mee. Voor de rest moest hij het alleen doen. Hij wendde zijn kop af en probeerde weer terug te komen in de wil van de jacht. Nu hoorde hij wat bewegen onder de sneeuw. Dat moest hij vangen, misschien nog meer maar in elk geval dat. Wat voor diertje het ook mocht zijn, hoe klein dan ook. Wel, behalve als het een insect was, maar het was te koud voor insecten. Hij hield zichzelf stil, wou eerst ontdekken waar het geluid vandaan kwam. Zijn oren draaide naar elke mogelijke bron en zijn ogen staarde naar een teken van beweging. Sneeuw wat een beetje verschoof of een stukje vacht dat tevoorschijn kwam. Uiteindelijk zag hij iets bewegen en hoorde hij een schrille piep onder de koude witte. Zijn attentie was gegrepen, hij zakte door zijn voorpoten en ging zo stilletjes mogelijk in de jachthouding. Dat was nog een opgave met de knarsende sneeuw wat verschoof onder zijn poten. Hij luisterde verder naar hoe het muisje bewoog, zag een lichte beweging in de sneeuw. Hij wachtte op het moment dat er niks meer was te horen, kijkend naar het stukje waar de muis gestopt was. Een kleine piep klonk, het was als een teken voor hem om te springen. Hij greep met zijn tanden in de sneeuw, maar de warmte van een klein lichaampje was merkbaar. Een zacht vachtje tegen zijn tong aan. Hij had de dodelijk bijt al gedaan voordat het muisje nog een laatste piep kon geven. De kater had het zelf niet eens door gehad, enkel dat het muisje slap hing. Het was hem gelukt, datgene waar hij nog nut voor had heeft hij uitgevoerd. De meegenomen sneeuw smolt in zijn mond en hij slikte het door zover dat lukte met een muis tussen zijn tanden. Wel, dat was een begin. Wie weet was het meteen het einde, voor nu.
Hij was moe, maar nog niet te moe om verder te gaan. Hij stond nog niet op instorten, dus waarom niet door gaan. Het gevoel van bezig zijn zorgde ervoor dat hij hopelijk niet weer die piekerde gedachten kreeg. Dat was dus alleen maar beter. Bovendien, hoe meer hij kon meenemen hoe meer hij weer een clangenoot durfde aan te kijken. Smouldertongue begroef de muis onder een hoopje sneeuw en ging met een nieuw gevonden kracht verder met de jacht. Het was net alsof er niks meer aan de hand was, toch hield hij die gedachte achterin zijn kop. Voor nu moest hij het even vergeten, anders had het effect op het jagen. De Warrior keek tussen de stammen weer naar de Sunning Rocks, zich beseffend dat hij niet verder was gekomen. Niet dat dat veel uitmaakte, het uitzichtloze dwalen door het territorium bracht hem toch niet verder. Een muisje, had hij daadwerkelijk de kracht voor meer dan dat? Hij probeerde zijn zintuigen weer op scherp te stellen, het teken van een andere prooi zoekend. Stilletjes liep hij verder, zwijgend samen met de wereld. De vogels hadden hun liederen gestaakt, de diertjes waren aan het afwachten. Waarop? Wie kon het zeggen. Het voelde alsof ze wachtten voor hem. Hij verliet dit gedeelte van het bos, zoekend naar waar het leven verder ging. Smouldertongue wou vlug verder gaan, voordat de verkeerde gedachtes hem weer overnamen of hij te moe was.
Hij liep niet meer al te oplettend langs een struik toen daar een hoop geritsel in klonk. Zijn aandacht was meteen getrokken als zijn kop opzij schoot. Zijn blauwe ogen waren gefocust op de vele takjes, met nog wat bladeren eraan. Hij ademde de lucht in. Konijn. Hoewel konijnen meer bij Windclan zaten, wie daarom ook geleerd waren in het vangen van de snelle beesten, kwamen ze van tijd tot tijd in het bos. Het was een mooie kans, als het hem lukte om het dier te vangen. Hij wist niet zeker waarom dat konijn in de struiken zat, maar dat was ook geen vraag om nu te stellen. Smouldertongue ging weer in de sluiphouding, inmiddels de grijze vacht spottend. Konijnen konden je horen, beter dan wie dan ook. Echter kon hij misschien een beetje voordeel hebben met het feit dat de langoor zich ophield in een struik. Dat was, als hij snel genoeg was. Weer was hij al zijn zorgen vergeten, zijn concentratie enkel op zijn prooi. Hij berekende de sprong al, zijn heupen heen en weer wiegend. Bij een konijn moest je geen eeuwigheid wachten. Hij hield de beweging in de gaten, het leek erop dat het dier knaagde aan een takje. Was dat voor het eten of om zijn lange tanden bij te houden, net zoals een kat klauwde aan een boomstam. Smouldertongue merkte dat zijn gedachtens begonnen af te dwalen, een teken van dat hij eigenlijk moest gaan slapen. Hij besloot om de sprong te wagen, voordat hij al zijn concentratie verloren had.
Het dier gilde onder zijn poten, de takken prikte in zijn vacht en eentje kwam gevaarlijk dicht bij zijn oog. Met alle macht probeerde hij dat ellendige beest stil te krijgen, maar de spartelende poten maakte het lastig. Konijnen hadden nagels waar je respect voor moest hebben en hij had ze liever niet in zijn gezicht. Bijna wegglijdend met zijn achterpoten in de zachte sneeuw probeerde hij de nek te bereiken. Hij gromde, een geluid wat je bij hem zelden hoorde. In zijn kop schold hij het konijn uit, terwijl hij zijn kaken opende en uiteindelijk met een snelle beet het gemartel liet op houden. Het leven sipte uit zijn prooi. Hij voelde spijt, niet voor de dood, maar voor hoe lang hij het konijn had laten lijden. Je moest een prooi vlug uit hun lijden halen, dat was het respect wat je ze nog kon geven. Het had geen vogelvluchten geduurd, alleen nog steeds te lang. Smouldertongue prevelde een bedankje naar Starclan, hopend dat zij hem voor deze fout nog konden vergeven. Hij greep het konijn bij de nekvel en sleepte het uit de struiken. Vermoeid stapte hij terug naar waar de muis begraven lag, zodat hij terug kon keren met eten voor de clan.
Smouldertongue had zijn eerste vangst opgegraven en liep nu met twee stukken prooi in zijn bek, maar nog niet richting het kamp. Te lang had hij niks gedaan, te snel waren die gedachtes weer in zijn kop gekropen. Het hield hem tegen om naar de anderen te gaan, te bang voor hun blikken. Misschien was het zijn verbeelding, maar elke dag zweerde hij minstens een kwade blik te krijgen. Wantrouwen in hun lichaam. En ook een soort van plezier, alsof ze hem uitlachtte. Ja, de grappenmaker was nu zelf beetgenomen. Hij had geleerd dat hij de enige grap was en het gordijn was gevallen. Hij was weer teruggekeerd naar de Sunning Rocks, waar hij de prooi bij de stenen neerlegde. Het begon inmiddels een stuk donkerde te worden en de orange lucht werd weerkaatst op het bevroren water. Smouldertongue wist niet waarom hij nog steeds hier zat, het was alsof dat het verst was wat hij kon komen om ze te ontvluchten. Hij was te laf om bij ze te zijn, maar hij bleef binnen de grenzen van de clan. Want hij was zelfs te laf om het op zich te nemen te vertrekken en ze eindelijk achter laten zodat iedereen weer tevreden was. Wie weet was het de wanhopige wens dat alles weer terugkeerde naar het oude, na hoe zijn leven was voordat alles kapot was gesmeten. Toen hij nog de blinde was geweest. Hij was moe, van slaap en van zoveel andere dingen. Hoe mooi zou het zijn om te slapen en niet meer wakker te worden. Slapen voor altijd. Men kon hem vertellen dat hij wakker zou worden op een andere plek, daar was het leven eeuwig doorging. Hij geloofde dat niet, ze zouden hem niet wakker maken daar. Ze zouden hem niet accepteren. Dark Forest? Het was de andere optie, maar als ze hem nog een wens lieten maken verdween hij in het niks. Een laatste wens? Zouden ze hem dat nog gunnen? Hij gaapte, de kou begon zijn vacht in te trekken en maakte hem nog moeier dan hij was. Zijn ogen werden zwaar, ze wouden sluiten. Het werd langzaam nacht, de vrieskou werd sterker zonder de nog wat warmte van de zon. Hij staarde nog een laatste keer in het bevroren water voordat hij opstond en richting de rotsen liep. Hij had zijn keuze gemaakt. Hij begroef de prooi nogmaals, maar met enkel een dun laagje sneeuw. Daarna sprong hij voorzichtig op een van de rotsen, net niet uitglijdend in de sneeuw. Hij rolde zich op, zijn rode lichaam afstekend tegen de witte achtergrond. Het was intussen gestopt met sneeuwen, maar de lucht voorspelde geen droge nacht. Dat gaf niet. Vannacht liet hij ze bepalen, de volgende ochtend zou hij hun keuze leren. Of niet. Zijn lichaam trilde van de kou, het was moe maar het begreep het gevaar waarin Smouldertongue zich bevond. Hij negeerde het, hij dwong het te vallen in de slaap waar hij zo naar verlangde.
Het was hem gelukt, al was de nacht intussen helemaal gevallen. Onder het licht van de enkele sterren zichtbaar sliep de kater in de sneeuw. Zijn ademhaling was kalm, zijn zorgen vergetend met de slaap. Tenminste, dat was waarop het zou lijken voor wie hem zou zien. Het leven ging door in zijn brein, alles wat hij meegemaakt had kwam tevoorschijn in flarden die aan elkaar genaaid werd tot een onsamenhangend geheel. Nachtmerries waren normaal voor hem en meestal vergat hij ze weer de volgende dag. Ditmaal was het thema katten die tegen hem aan het schreeuwen waren, hun woorden hadden nauwelijks betekenis. Enkel dat ze schreeuwde was belangrijk, want ze waren kwaad. Ze hadden alle recht om kwaad te zijn. Hij keek in de ogen van Eveningstar, gejoel om hem heen. Het moment kwam hem bekend voor en terwijl katten steeds van plaats veranderde, het kamp niet meer klopte, besefte hij waar hij was. Geruild met Stagstine, nu was hij het die zijn lot moest ondergaan. Niemand die het tegenhield ditmaal. Eveningstar's woorden prikte. Hij stribbelde niet tegen, hij daagde haar niet meer uit. Dit verdiende hij.
De genadeklap kwam nooit, in plaats daarvan lag hij opeens in zijn nest. Er lag iemand naast hem, maar hij wist niet wie het was. Een mannenstem sprak tegen hem, zachte woorden. Liefdevol. Hij was blij, het verwarmde zijn hart. Smouldertongue gaf een kopje tegen zijn gesprekspartner en begon zachtjes te spinnen. Het was zo mooi, een perfecte wereld. Ook al wist hij niet wie hem zo liet voelen, wie hem de liefde gaf waar hij altijd al op gehoopt had. Het maakte niet uit, enkel dat er iemand voor hem was. Hij lachtte, wist niet precies waarom. Had zijn geliefde een grap gemaakt of was het uit pure geluk?
De droom was afgelopen zonder einde, vogels floten in de verte. Zijn lichaam trilde zachtjes, de kou was zijn botten ingetrokken. Hij opende een oog. Alles was vaag, hij keek over de steen heen. Het licht van de ochtend kwam hem tegemoet, de wereld ontwaakte. Hij kwam overeind, leunend op zijn voorpoten. Sneeuw lag over hem heen, maar het was niet veel. Veel warmte was er niet meer in zijn lichaam en zijn spieren waren stijf. Hij was er nog. Was dit de keuze die ze gemaakt hadden? Hadden ze hem een kans geschonken of wouden ze hem verder zien lijden? Hij stond op, voor zover dat lukte. ''Moet ik dankbaar zijn of''zei hij tegen niemand. Hij wist nog steeds niet wat dit betekende. Misschien wel helemaal niks. Desondanks sprong hij van de rots af, pijn schoot door zijn schouders als hij landde. Niet de beste beslissing, maar daar had hij ervaring mee. Hij zag dat zijn prooi er nog was, goed kou gehouden door de sneeuw. Misschien was het tijd om eens terug te gaan naar het kamp. Smouldertongue groef het konijn en de muis op en pakte ze mee. Hij voelde een emotie die hij niet kon plaatsen, bijna alsof hij blij was. Misschien dat het een soort van opluchting was, als je het zo kon noemen. Hij was wakker geworden en hoewel het niet eerst zijn plan geweest was voelde het toch goed. Hij wist niet hoe lang dit gevoel ging duren, laat staan of hij het waard was. Hij probeerde het te koesteren, voor eventjes alle pijnlijke gedachtes weg. Zijn nachtmerrie was vergeten. Een nieuwe dag nam alles weer over, zoals altijd. En ditmaal was hij dankbaar. Ja, besloot hij. Hij moest dankbaar zijn, ondanks wat dit betekende. Hij had nog een hoop te doen, maar wie weet kon hij op een dag weer lachen zonder schuldig te voelen. Zou dat niet mooi zijn. Smouldertongue verliet de Sunning Rocks voor de tweede keer. Of voor de eerste keer weer nu? Aangezien het een nieuwe dag was. Hij was op het pad naar het kamp en ditmaal stopte hij niet. Hij kende zichzelf, wetend dat hij niet meer met een vrolijke houding binnen kwam stappen, maar hij kon zichzelf gunnen om door de tunnel te gaan. Al was het omdat zijn vangst naar de prooistapel moest, dat moest een reden genoeg zijn.
De Warrior had het eerst niet doorgehad, maar nu opeens drong een nieuwe geur binnen. Het was niet abnormaal dat Twolegs hier waren. Ze wandelde door de bossen heen of haalden soms de rechte bomen bij de Tall Pines weg. Vernieling was iets waar ze goed in waren. Nee, Twolegs waren wezens waar je ook binnen de grenzen voor moest uitkijken. Gelukkig waren ze niet al te oplettend, maar als eentje je zag hadden ze je wel in de gaten. Ze mochten niet heel goed ruiken of horen, hun ogen vingen je op en als je pech had hielden ze vast. Soms was het om je pijn te doen, soms leek het eerder alsof ze lief wouden zijn. Niemand die dat risico aanging. Ze waren gevaarlijk, dat was het belangrijkste om te onthouden. De geur was vers, alsof ze hier nog waren. Dat was vreemd, want Twolegs waren niet het type om zo vroeg rond te lopen. Behalve als ze hun honden uitlieten, maar die rook hij niet. Hij was niet van plan om op onderzoek te gaan waarom ze hier zo vroeg waren, het enige belangrijke was weten waar ze waren zodat hij ze uit de weg kon gaan. Hij luisterde goed, want de lange wezens liepen luid. Hij hoorde niks wat bijzonder was, wat niet klopte met de rest van de geluiden. Misschien waren ze al weg. Was het gevaar alweer geweken. De Warrior besloot er niet op te wachten en vlug door te lopen. Zijn spieren waren echter nog steeds wat pijnlijk en stijf, dus rennen ging nog niet. Hij was nog steeds koud, hij moest warmte opzoeken in het kamp. Hoe en waar wist hij nog niet, dat was een probleem voor later. Momenteel was het kamp bereiken en geen Twolegs tegenkomen het eerste gedeelte van zijn plan. De rest bedacht hij later wel. Plannen was niet zijn sterkste kant tegenwoordig. Hij struinde verder, nog steeds alles goed in de gaten houdend. Met de prooi tussen zijn tanden geeuwde hij, nog lang niet wakker. Hopelijk wakker genoeg om geen onnodige fouten te maken.
Weet je, het had wel een schoonheid die sneeuw en ijs. Zachte sneeuw wat alles bedekte en ijspegels die aan de takken hingen. Daar moest hij mee uitkijken, ze bleven geen eeuwigheid hangen. Voor nu waren ze nog pracht, versiersels van de natuur. Een soort van bloemen waren ontstaan op de boomstammen, gekomen door de vorst. Het waren geen echte bloemen maar daar leken ze het meeste op. De zon liet het ijs fonkelen waar het licht weerkaatst werd. Het was geen teken van leven, eerder een prachtige teken van dood. Alsof het wou vertellen dat dood niet eng was. Hij had er niet op gelet eerst, maar nu hij hier zo liep wachtend totdat er genoeg warmte in zijn lichaam terug gekeerd was begon hij te zien. Leafbare was geen sterke tijd voor de clan, het was het seizoen waar maar weinig naar uitkeken. Prooi was minder, maar ook de Medicine Cats of sinds Newtspark vertrek Medicine Cat konden geen of nauwelijks kruiden vinden. Hij hoopte voor Remnantwolf dat ze genoeg op voorraad had, dat als er ziekte kwam ze voorbereid was. Ze was nog jong, maar blijkbaar dacht Starclan dat ze genoeg geleerd had. Of Newtspark. Hij had niet meegekregen hoe de keuze was gemaakt, enkel dat ze teruggekeerd was van de Moonstone met haar nieuwe naam. Zo ging het tegenwoordig. Alles gebeurde om hem heen en hij kreeg het later pas eens mee. Hij kon zich niet eens bedenken wanneer de laatste ceremonie geweest was. Niet dat hij nog een Apprentice zou krijgen, in elk geval niet in de staat waar hij nu in was. Hij schudde met zijn kop, dit was niet het moment om af te dwalen. Smouldertongue meende stemmen te horen, waarschijnlijk een patrouille die de grenzen langs ging. Het liet hem er aan denken dat hij er niet was geweest voor het organiseren van de patrols. Zou Spottedrain hem gemist hebben of stond hij toch niet op de planning. Dat laatste verwachtte hij eerder.
De geur van de twolegs keerde terug, hier hing het sterker dan eerst. Het was echter niet de enige geur die hij rook, want de lucht van vlees hing ook in de lucht. Niet een levend dier meer, niet een achtergelaten prooi begraven totdat de vanger het later kwam terughalen. Nee, dit rook sterker. Het trok onwillig zijn aandacht, zijn eigen wil werd vervangen tot de lust van eten. Zijn maag trok samen, alsof het nu besefte dat het leeg was. Hij had eten tussen zijn tanden, maar dat rook niet zo sterk. Dat was voor het kamp, voor de rest. En dit, wat hij momenteel rook? Ergens in zijn achterhoofd was er een stemmetje dat hem waarschuwde, zijn geweten begreep dat het niet klopte. Zeker niet met de nog steeds hangende geur van Twolegs. Echter, de honger was sterker en eigenlijk wou hij gewoon weten wat hij rook. Het was een verlangen wat hij tevreden wou stellen, wat hij tenminste tevreden kon stellen. De kater veranderde zijn richting, weg van het kamp en richting de bron van de geur. Het werd sterker, water liep in zijn mond en maakte de vacht van het konijn vochtig. Hij liep tussen de bomen door, zoekend naar waar het vandaan kwam. Hij wou zichzelf terughalen, maar de macht om weer om te keren was kwijt. Hij moest gewoon weten wat hij rook, gewoon even zien. Dat was genoeg. Hij verdiende het niet eens, wat het ook was. Zoekend tussen het witte landschap, naar datgene waar hij nu naar verlangde en helaas niet zou mogen hebben. Vroeger gaf hij niet al te veel over de regeltjes. Natuurlijk, hij was geen moordenaar en hij liep ook niet de grenzen vrolijk over. Meestal dan, maar nooit te ver. Nee, het was meer van een prooi te vroeg eten, taken laten vallen en luieren in plaats. Dat durfde hij nu niet meer. Hij gaf alles voor zijn clan nu. Hij haalde het niet meer in zijn kop om te eten voordat hij gejaagd had, helaas betekende dat soms ook dat hij niets at omdat de jacht niet gelukt was. Of omdat hij de energie niet had kunnen vinden ervoor. Zijn ogen vielen op iets, het was iets vreemds. Het hoorde hier niet en daarom was het belangrijk.
Hij zag het glimmen, gezet tussen twee struiken. Het drukte de takken opzij, de zilveren kleur was helder. Het was onnatuurlijk, het liet alarmbellen rinkelen in zijn kop. Maar daar kwam de geur vandaan en de wil om het te vinden was nog steeds sterker. Smouldertongue legde zijn prooi neer, waar hij inmiddels een flink stuk mee gesjouwd had. Eventjes keek hij om zich heen, maar de lucht van Twolegs hier vertelde hem dat ze al vertrokken waren. Nog niet lang, dat wel, maar ze waren wel weg. Dat gevaar was er niet meer. Dus waarom zou hij niet eventjes kijken, niet meer dan dat. De kater liep er voorzichtig op af, getrokken door de geur van vlees. Zijn ijzige ogen zochten tussen de takken naar dat stuk vlees, totdat hij het zag liggen. Het lag op een ijzeren ondergrond, met spijlen erom heen. Er was een opening voor hem, een kans om het vlees te pakken. Hij moest het hebben. Hij liep verder, doelgericht. En toch hield iets hem tegen. Hij wist dat er gevaar was, alleen niet wat. De kooi was open, het gaf hem de prachtige kans om bij het stuk vlees te komen. En hij begreep dat het niet klopte, dat hij moest vluchten voor het stille gevaar. Helaas was zijn honger sterker dan zijn wil en hij bleef doorlopen naar de kooi. Totdat hij er voor stond. Starend naar het heerlijke vlees, zijn maag trok nog meer samen. Alsof het schreeuwde tegen hem om het te pakken. Waar wachtte hij nog op, waarom gaf hij niet toe aan zijn wens. Het was tenminste een wens van zichzelf waar hij naar kon luisteren. Hij zette een poot op het metaal, het was ijskoud, maar dat was geen verrassing. Een rilling ging door zijn wit en rode vacht, hij bleef stilstaan. Twijfelend, de kans hebbend om van gedachte te veranderen en om te keren. Om het stuk vlees achter te laten en in het kamp een muisje te nemen om zijn honger te stillen. Maar was het niet beter als dat muisje voor een andere bleef? Niemand anders dan hij wist van dit stuk vlees. Natuurlijk, niemand wist ook van de muis en konijn, maar dit voelde toch anders. En waarom zou hij zichzelf niet een keer weer wat gunnen. Voor maar een keertje hoor en daarna niet meer.
Hij verloor de strijd, of won hij het juist? Hij wist niet aan welke kant hij stond, zijn lichaam en geest hadden tegen elkaar gevochten. In elk geval stapte hij verder naar binnen, naar het stuk vlees. Hij kwam erbij, maar voordat hij kon buigen om een hap te nemen of wat dan ook klonk er een harde klap. Alles trilde en geschrokken draaide hij zich om, zodat hij weg kon vluchten. Er was gevaar dus hij moest hier vandaan. Alleen, dat kon niet meer. Daar waar eerst nog een uitgang was geweest was het nu gesloten en hij was nu omringt door spijlen. Hij voelde zijn lichaam koud worden en ditmaal niet door de winterse lucht. Hij haastte zich naar waar hij naar binnen was gegaan, zijn ogen schoten over de nu gesloten kant heen. Gedachtes gierde door zijn kop en de angsten kwamen terug. Nee, het waren nieuwe angsten. Een nieuw gevonden kracht door de adrenaline liet hem beuken tegen de kooi. Het galmde door het bos. Smouldertongue leerde al snel dat het niet ging werken en zijn schouder begon beurs te worden. Hij zou eerder ook zijn schouder aan die kant beschadigen voordat hij ook maar iets van succes zou hebben. Hij stapte terug, merkte nu dat hij niet volledig recht kon staan hier. De wanhopige Warrior vloekte alles bij elkaar, maar hij schreeuwde niet. Hij riep niet om hulp, deed er geen poging toe. Want diep van binnen wist hij dat hij dit verdiende en dat hij redding zeker niet verdiende. Het was de strijd en angst in hem die het niet toe wou geven. Gisteren was hij die strijd verloren geraakt en enkel omdat hij wakker geworden was het terug gekomen. Smouldertongue had het als een teken gezien dat hij nog een kans had gekregen, echter werd het nu duidelijk dat hij gewoon niet de controle had. Hij moest gewoon opgeven, dus waarom was hij nog steeds aan het zoeken naar een manier om te ontsnappen. Hij stak een witte poot naar buiten, klauwend in de grond. Het hielp niks en hij had er geen reden voor. Niks was meer helder, alles was uit wanhoop. Zijn poten gleden langs het metaal, in de hoop dat het iets uithaalde maar dat was helaas niet het geval. De kooi was dicht en de kooi bleef dicht. Moest hij wachten op hulp? Toch toegeven dat hij weer anderen nodig had, ook al had hij ze stilletjes beloofd nooit meer lastig te vallen. Nog steeds kon hij het niet opbrengen om om hulp te roepen en na de strijd op te geven om nog te kunnen ontsnappen zakte hij in een. Liggend op de ijzeren grond begon hij maar te wachten, want wat kon je anders. Het was een mooi moment om alles te overdenken in elk geval, dus dat was dan nog een voordeel.
Het begon met toen hij nog een kitten was, hoe ze waren bezet door Bloodclan. Hoe hij het gevaar nooit echt begrepen had. Hij was toen al een lastpak geweest, altijd al behoorlijk ongehoorzaam. Hij was uit op plezier en gaf weinig om de regeltjes. Een doerak, dat was het liefste wat ze hem benoemde. Bloodclan was vertrokken en hij was een Apprentice geworden. Hij was geen voorbeeldleerling, al had hij geen afkeer van leren. Het was simpelweg niet zijn hoogste prioriteit. Totdat hij een boom mocht in gaan. Och, het was een spannende les maar toen het hem gelukt was had hij plezier op de hoge tak. Hoe ver hij kijken, hoe machtig hij zich voelde daar. Het gaf hem een geluk die hij nog niet gekend had. Bovendien had hij er een talent voor blijkbaar. Het werd deel van hem, vanaf toen was het normaal om hem ergens in een boom te vinden. Daarna moesten ze vluchten, met alle clans waren ze naar de bergen vertrokken. Het was de ervaring dat de wereld niet altijd even mooi was. Zeker toen hij zijn zus en moeder verloren had. Dat hoorde erbij, maar het was voor hem zijn eerste aanraking met de dood van iemand echt vlakbij.
Al een tijdje waren ze weer thuis, hij dacht soms nog terug aan de tijd daar maar was altijd blij geweest om weer in Thunderclan te zijn. Enkel, ook zijn vader had hij moeten achterlaten. Zijn ouwe man had niet de donderstok overleefd. Altijd had hij het opzij gedrukt, Smouldertongue ging vrolijk door met leven. Want als je er niet aan dacht dan was het er niet, dan bestond het niet. Hij wou gewoon blij zijn, stomme grappen maken en leven met plezier. Waarom zou hij ooit iets anders hebben gewild? Toen was hij nog blij, toen was alles nog zo mooi. Die verblinding naar de waarheid wou hij terug hebben, net doen alsof er niks aan de hand was. Hoe erg hij ook inzag dat het leugens waren, een mooi verhaaltje. Hij had geprobeerd anderen er meer in te trekken, deed pogingen om ze tot lachen te maken op de foute momenten. Vreemd genoeg was Eveningstar, toen nog Eveningglow, de eerste geweest om hem kinderachtig te nemen. Achteraf gezien was het bijzonder dat niemand anders daar op gekomen was. Het beledigde hem ook meer dan de woorden die hij eerst gehoord had. Alsof het zijn trots geschaadt had. Ja, hij mocht misschien wat te vrolijk zijn soms, hij was ook wel serieus wanneer het moest. Misschien waren vergiftigde konijnen eigenlijk een moment om serieus te zijn, maar het was er gewoon uitgeglipt. Ze begreep toch wel dat hij er nooit iets kwaads mee bedoeld had of had hij het toen bij haar al helemaal verpest. Haar vergiffenis was waar hij het meest naar verlangde, maar hij durfde het niet eens te vragen. Wie weet had ze hem al kunnen vergeven, stilletjes in haar gedachte. Hij hoopte er toch niet op en als ze dat nooit deed kon hij haar enkel gelijk geven.
Er was nog steeds niemand gekomen en met de geur van Twolegs was dat niet zo raar. Het begon weer wat te vervagen, maar dat zijn clangenoten liever eventjes omliepen snapte hij prima. Hij had zich aan het stuk vlees overgegeven, trok stukjes los met zijn scherpe tanden en slikte ze door. In elk geval leek het niet giftig te zijn, dat was dan nog tenminste iets. Hij zat toch hier vast, zijn prooi wat nog steeds daar lag kon hij niet meer terug brengen naar het kamp. Dus waarom niet eten, veel beters viel er niks te doen. En misschien bracht het hem op kracht om weer helder na te kunnen denken. Intussen reisde hij in zijn gedachtes verder in zijn verleden.
Liefde. Liefde was altijd vreemd geweest. Hij wist niet zeker waarom het nu daarover ging, maar in elk geval was dat nu het onderwerp. Poezen waren leuk. Als vrienden. Meer dan dat had hij nooit gevoeld voor hen. Hij had nooit geweten waarom hij de aantrekking tot zijn vrouwelijke vrienden mistte. Het was simpelweg zo en hij klaagde er niet over. Katers daarintegen waren een ander verhaal. Natuurlijk was het niet de eerste de beste die hij zag, wat trouwens in een clan wat lastig ging. Nee, met katers keek hij ze na, verlangde hij ernaar om samen met ze te liggen. Zijn eerste echte liefde die hij gevoeld had? Voor een Riverclanner. Maar goed, Riverclanners stonden niet bekend om hun lelijkheid. Natuurlijk was er meer geweest dan uiterlijk, de grijze kat liet hem iets nieuws voelen. Het mocht niet, maar hem zien was het beste wat Smouldertongue toen overkomen kon. Natuurlijk kwam dat ook tot een einde en hoewel hij nog eens naar de grens keerde wachtend op een glimp, gebeurde het nooit. Hij had ook gezocht naar liefde in zijn eigen clan, maar je zag hoe dat uit had gepakt. De knappe en misschien een beetje te jonge kater bleek een verrader te zijn, die de clan mee wou trekken in zijn wraak. Niet bepaald vriendjesmateriaal. Daarnaast, hij was toch dood. Smouldertongue had zijn dood aangemoedigd, dus al die verliefdheid was toch allang verdwenen.
Nee, liefde zou hij misschien nooit vinden maar het punt waarop hij zat was dat het laatste waar hij aan dacht. Hoe mooi het ook leek te zijn. Was er een kans dat het hem weer liet geloven in zichzelf en de wereld om zich heen? De kans was aanwezig, maar hij wou dat geloof niet meer terug.
Zijn tijd als Deputy kwam daarna, natuurlijk als Nepdeputy maar hij had toch wel zijn best gedaan. Hij had vrolijk patrouilles op pad gestuurd, had gesproken met Stagtine en de Senior Warriors. Hij had achter Stagstine's rug nog search patrols gestuurd. Niet omdat hij iets wist van de waarheid, maar simpelweg omdat hij dacht dat de vervangende Leader dat wou. Want als Thornstar terug zo keren was alles weer mooi en goed. Wel, zijn laatste patrouille had geslaagd. Hij had gelegen in de Medicine Den, Bloodclan had de Tall Pines overgenomen, maar ondanks dat Coppertusk het overnam van hem had hij toch Glazeheart op pad gestuurd met een klein groepje. Zij waren terug gekomen met de verdwenen Leader. Maar Stagtine was niet al te stom geweest, zijn vriend was er voor opgedraaid. Smouldertongue had achteraf gezien een spijt gevoeld voor Coppertusk, natuurlijk was het verkeerd wat hij gedaan had, maar hij was ook een slachtoffer geweest van Stagtine spelletje. Pas toen Eveningglow bevrijd was van Bloodclan begon het allemaal duidelijk te worden. Het waren woorden die hij wenstte te vergeten, de wetenschap dat het allemaal nep was geweest. Hij was enkel gebruikt als een handig gezette pion, maar helaas bewoog hij niet zoals Stagtine precies gewild had. Toch werkte het prima, want de rode tabby had nooit zijn twijfels gehad. Hij zag een kans om zichzelf te bewijzen, tegenover de clan, tegenover Tawnystep in Dark Forest en vooral tegenover zichzelf. Kijk, hij kon een waardige Deputy zijn. Hij was trots geweest, ook al had men hun twijfels over de keuze. Want waarom die luie sukkel van een Smouldertongue? Ergens hoopte hij toch dat hij zichzelf bewezen had, enkel maakte dat nu toch nog weinig uit.
Er was een hoop veranderd in een korte tijd. Bloodclan was opeens weer verdwenen, al was het langzaam dat ze vertrokken. Waarom precies? Niemand kon het zeggen toen, maar achteraf werd er later ontdekt dat ze een nieuw gebied bezet hadden. Ironisch genoeg de plek waar Thornstar gevonden was. Blijkbaar was dat meer waar ze op uit waren. Het betekende in elk geval dat Thunderclan weer hun gebied terug hadden. Niet dat het gevaar van Bloodclan geweken was, dat was een constante aanwezigheid. In de achtergrond, maar nooit om over te vergeten.
En dan was er Rascal, de Rogue die een thuis had gekregen in hun clan. Hij was de broer van Eveningstar of zoiets, niet iets wat Smouldertongue met vaste zekerheid kon zeggen. Rascal leek een goeie vent te zijn, hij had meegevochten aan hun kant. Eerlijk gezegd verdiende hij de plaats in Thunderclan meer dan sommige anderen. Tot die anderen rekende Smouldertongue zichzelf ook. Was het niet vreemd, je werd geboren in een clan en daarmee hoorde je erbij. Wel, totdat je de Warrior Code te ernstig brak of zelf de keuze maakte dat het niet je thuis was. Zoals Thymeflare gedaan had, maar de reden voor zijn vertrek was zijn broer geweest.
Het vlees was inmiddels op en nog steeds was hij alleen. Waarschijnlijk wouden ze hem toch niet helpen. Dat kon hij ze niet kwalijk nemen. En toch hoorde hij opeens wat, iets wat zijn kant op kwam. Hij keek om zich heen, met een haastige blik. Was er dan toch iemand gekomen? Niet dat hij verwachtte dat die veel kon dan maar... Nee, het was geen kat. Hij zag ze nu, verderop maar ze kwamen zijn kant op. Hun vellen waren groen, de ene was bleek op de kale stukken en de andere was meer donker, maar ze waren duidelijk dezelfde soort. Twolegs en ze kwamen recht op hem af. Smouldertongue zakte ineen, zijn klauwen sloeg hij uit. Zijn staart werd dikker en hij drukte zichzelf tegen de kooi aan, alsof hij verwachtte als smeltend sneeuw door de spijlen te kunnen glijden. Ze bereikte hem, tegen elkaar pratend. Hun stemmen waren vreemd genoeg rustig, maar dat maakte voor hem niet veel uit. Eentje bukte en hij blies naar het exemplaar. Zijn oren in zijn nek en zijn klauwen waren klaar om de twoleg een klap te verkopen zodra die te dichtbij kwam. Natuurlijk zat er een kooi tussen, dat was namelijk het hele probleem van deze situatie. Omdat hij zo stom geweest was naar dat stuk vlees te gaan. De twee Twolegs keken elkaar aan, de ene zei iets wat de andere tot beweging bracht. Daarna werd de aandacht weer op hem gericht en het leek alsof ze nu tegen hem aan het praten waren. Niet dat hij er iets van begreep. Hun stemmen waren zacht en degene voor hem maakte rare klikkende geluiden. Hij blies nogmaals, maakte erg duidelijk dat ze moesten opzouten. Niet dat het iets werkte, ze negeerden hem straal. Ze spraken weer tegen elkaar en opeens kwamen hun voorpoten te voorschijn. Ze waren dikker dan hij normaal zag, ook gepakt in groen. De ene kwam overeind en liep naar de smalle kant van de kooi toe. Daar legde hij zijn poten op de kooi. Smouldertongue zag zijn kans en haalde uit door het metaal. Hij raakte de poot, maar het leek de Twoleg niet te deren. Kwaad en bang bleef hij verder uithalen en hij probeerde zelfs te bijten in de vingers die naar binnen staken. Het hield allemaal niks uit en opeens begon de kooi te bewegen. Hij ging omhoog toen de twee Twolegs de kooi optilde. Hij raakte zijn evenwicht kwijt en moest met al zijn poten weer op de grond zitten. Uit instinct probeerde hij zich vast te houden met zijn klauwen, maar in metaal had dat niet veel nut. Dus toen de kooi wat scheef kwam te hangen gleed hij langzaam naar beneden. De Twoleg achter hem maakte een geluid wat op een soort van lachen leek en ze hefde de kooi weer wat omhoog zodat het nu recht hing. Hij staarde haar aan, angstige ogen die nu niks anders konden dan smeken. Waarom deden ze dit? Ze begonnen te lopen, hij voelde hun stappen met de bewegingen van de kooi. De bomen gingen langs hem heen, niet bepaald snel want de twee hadden geen hele grote haast, maar het was niet omdat hij langs ze sliep. Hij kon naar ze kijken, kon op ze concentreren. Bang bewoog zijn kop alle kanten op, hij zag het territorium waarin hij was opgegroeid. Dat wat hij nooit meer terug zou zien. De wanhoop overviel hem en hij gaf eindelijk toe aan hoe hulpeloos hier was. De kater begon te schreeuwen. Het was uit woede tegenover de Twolegs die hem meenamen, weg van zijn thuis en ook tegenover zichzelf. En het was ook geroep om hulp, al gebruikte hij geen woorden. Enkel geschreeuw. Dat moest genoeg zijn om hem te horen, om iemand's aandacht te trekken. En dan, wat als er iemand kwam? Wat konden ze in vredesnaam nog uithalen? Het was veel te gevaarlijk, straks werden er meer gegrepen en mee genomen. Zijn keel raakte schoor, wanneer had hij voor het laatst gedronken? Smouldertongue sloot zijn witte mond, opgevend omdat hij niet verder kon. Hij hijgde, zijn keel voelde aan alsof die in brand stond. Ze gingen vrolijk door. Al had degene waar hij het gezicht van had gezien wel pijnlijk gekeken toen hij het op een schreeuwen gezet had. Niet dat het haar overhaalde om de kooi neer te zetten en de arme ziel te bevrijden.
Smouldertongue keek weer om zich heen, zag dat ze een van zijn favoriete klimbomen gepasseerd waren. Mooie dikke takken die een prachtige kans biedden voor een dutje. Hij had allang er niet meer ingeklommen en nu zou dat ook niet meer lukken. Het drong langzaam door. Nooit meer zou hij in een boom kunnen klimmen, zou hij een gesprek voeren met een clangenoot onder het genot van verse prooi. Maar daar was hij toch mee gestopt, dus wat gaf het nog. Tenslotte, was dit niet waar hij stiekem naar verlangd had. Dus waarom voerde hij nog die strijd, het was een oorlog met zichzelf wat hij allang verloren had. En was het niet goed eigenlijk, dat ze eindelijk van hem af waren. Gisteren was dat nog wat hij op gehoopt had, speciaal voor hun. Dus nu kwam die wens uit. Hij dacht even een stem te horen in de verte. Hij kon het niet plaatsen, had er geen zekerheid over. Zijn ogen keken tussen de kale begroeiïng door, hij meende de gedaante van een kat op te vangen maar het was te ver weg om te zien wie het was. Was het tegen hem gericht of vergiste hij zich dan, zichzelf verkeerde hoop gevend. Nee, hij moest het verkeerd begrijpen want waarom zouden ze hem helpen. Naast dat ze weinig konden doen. Een sterke geur kwam hem tegemoet, de geur van de Thunderpath. Ze liepen er recht op af. Waren die Twolegs gestoord geworden? Wel, dat waren ze waarschijnlijk al een beetje. Maar snapte zij niet het gevaar ervan? Hoe de Monsters je konden grijpen en je in een klap dood konden maken? Ze mochten groter zijn dan katten, ze hadden nog steeds weinig kans tegen de snelle Monsters. Het was alsof de beseffing van het nieuwe gevaar hem weer wakker schudde en hij begon luidskeel te jammeren. Het was geen geschreeuw, het kwam vanzelf. Hij begon weer uit te halen naar de handen, nu raakte hij door de dikke vel heen. Hij voelde het. De twoleg slaakte een kreet en trok haar hand weg, waardoor de kooi opeens scheef hing. Hij stootte zijn kop door de onverwachte beweging en kreunde lichtjes. Bovendien hielp het helemaal niks, want de Twoleg pakte de kooi gewoon weer op en ze gingen verder. Al leken ze nu sneller te gaan opeens, de twee begonnen wat zwaarder te ademen met de extra spanning. Smouldertongue gromde diep en ging verder met het uithalen van zijn nagels. Ditmaal werd hij weer genegeerd, al leek zijn ontvoerder wat voorzichtiger te zijn. De geraakte vinger verplaatste ze wat. Hij zag het donkere pad, wat niet besneeuwd was. Wel glom het van het water, sneeuw dat gesmolten was door de warmte van de Monsters. Er stond er eentje. Doodsil, alsof het sliep. Of dood was. Smouldertongue wist niet wat het verschil tussen een slapende en dode monster was en om eerlijk te zijn wou hij daar liever niet achterkomen. De Twolegs daarintegen gaven duidelijk erg weinig om gevaar, want ze liepen erg duidelijk naar de Monster toe. Dat was het moment waarop Smouldertongue zich herinnerde dat Twolegs de Monsters getemd hadden, dat zij niks te vrezen hadden van hun. Ze zaten in hun lichamen, maar leken de volledige controle er over te hebben. Hij staarde met gejaagde ogen naar het Monster waar ze nu bijna voor stonden. Nu zorgde de angst ervoor dat hij zweeg, niet meer wetend wat hij nog kon doen. Hij drukte zich tegen de achterkant van de kooi aan, zijn vacht gleed tegen de jas van de drager aan maar dat had hij zelf niet door. Ze liepen stevig door, totdat ze ervoor stil stonden. De monster had een harde glanzende huid, het weerspiegelde ze bijna enkel was het geen duidelijk beeld. Opeens zakte de Twolegs door hun knieën en stond hij plots stil op de grond. Wel, de kooi stond op de grond. Hij zat nog steeds in die verdraaide kooi. In elk geval bewogen ze niet meer verder. De sterke geur van het Thunderpath drong door. Rook, as en de altijd aanwezige kans op dood. Ze stonden er niet bovenop, hun getemde Monster hadden ze aan de rand gezet. Er knipperde orange lichtjes. Monsters hadden vaak lichten, zeker als het wat meer duister was. Deze waren niet zo fel. Niet het soort dat katten verblindde en dat wat sommigen als laatste zagen. Als hij zich niet in deze benarde situatie bevond had hij er wel een interesse in gehad. Helaas bevond hij zich nog steeds in een kooi, stond hij bij een Monster en stonden de Twolegs er ook nog. Ze waren weer met elkaar aan het praten. Alsof ze vergeten waren dat ze een kat bij zich hadden. Eentje trok opeens de vel om zijn voorpoot weg, maar dat leek hem niet te deren. Hij haalde een raar voorwerp tevoorschijn en bevestigde zijn aandacht opeens daarop. Het aanrakend met zijn kale vingers, die erover heen leken te glijden. Smouldertongue kon het niet helpen zich lichtjes beledigd te voelen, ze namen hem hier helemaal naar toe en nu gingen ze opeens iets anders doen terwijl hij nog steeds vast zat? Wat was het nut van deze hele actie dan? Konden ze het tenminste afmaken, of was dit het dan. De Warrior begon klagelijk te mauwen, want onderhand begon hij het erg zat te worden. De twee spraken weer met elkaar, het rare voorwerp verdween en het stuk gladde vacht ging weer om de hand heen. Er werd weer tegen hem gesproken, in dezelfde rustig klinkende stem. Niet dat het veel hielp tegenover de wilde mensvreemde kat, want het enige antwoord wat er werd gegeven was geblaas. Opeens werd de Monster geopend aan de achterkant en kon Smouldertongue naar binnen kijken. Er was ruimte, Monsters hadden vreemde organen, niet zoals katten of de meeste andere wezens. De Twoleg liep terug naar de kooi en voordat Smouldertongue begreep wat er gebeurde werd hij weer de lucht ingetild. Hij slaakte een kreet van verbazing en zag toe hoe ze hem naar de Monster tilde. Naar de opening. Starclan en alles eromheen. Hij gromde, zijn lippen waren opgetrokken en zijn staart was dikker dan ooit. Hij begon te krabbelen op de gladde vloer en daarna heen en weer te rennen. Niet dat hij ver kwam, dus steeds sloeg hij met zijn lichaam weer tegen een kant van de kooi aan. Het maakte allemaal niks meer uit, het maakte niet uit dat hij zichzelf pijn deed. Het maakte overigens ook niks uit voor zijn lot, want de twee zette de kooi binnen in het monster. Smouldertongue bleef nog eventjes doorgaan met zijn taferelen, sloeg naar de verdwijnende handen. Niks hielp nog, zonet had het allemaal niets uitgehaald en ook nu had het geen enkele nut. En opeens was de achterkant van het Monster weer dicht, maar nu met hem er in. Hij zweeg weer, om zich heen kijkend om de nieuwe situatie te zien. Licht scheen naar binnen door de doorzichtige stukken, dus totaal in het donker zat hij niet. Ook was hij nog niet dood. Met de nadruk op nog niet. Het was wel wederom een benarde situatie waar hij zich in bevond. Zijn lichaam deed pijn, zijn keel was droog en duizenden gedachtens raasde door zijn kop. Opeens klonk er twee doffe klappen vlak achter elkaar en hij hoorde de stemmen weer. De Twolegs zaten ook in de Monster, maar zij deden dat vrijwillig. Het Monster begon te ontwaken, brommend en trillend. Smouldertongue kroop in elkaar, hij gaf de strijd op. Alles bewoog en hij kon voelen hoe het Monster op pad ging. Met hem erin. Zou hij ooit nog zijn clangenoten terugvinden of was dit het einde van zijn verhaal?
-Open voor iemand om hem zien te vertrekken ofzo
Prompt 24, schrijf een post van 10000 woorden
|
|