Met haar buik laag bij grond, zo laag dat het korte gras tegen haar lange haren streek, sloop de ivoorkleurige poes vooruit. Haar blauwe ogen waren strak gericht op haar prooi. Hij had haar niet gezien en de wind stond met haar mee dus ze had een kans dat ze hem succesvol zou kunnen vangen. Haar mondhoeken krulde om terwijl ze de van nature glooiende heuvels in haar voordeel gebruikte. Zo nu en dan kon ze achter een heuvelrug verdwijnen en zo onopgemerkt dichterbij komen. Haar staart zou in de wind hebben gewapperd als ze hem niet doodstil had gehouden. Alleen het puntje wiegde heel licht heen en weer. Al gauw was ze binnen bereik en sloop ze naar boven, haar prooi verscholen achter de heuvelrug. Ze ademde in, spande haar spieren aan en schoot naar voren. “Hee Panther!” Riep ze speels toen ze als een bleke schim achter de heuvel vandaan schoot, hopend dat ze hem had laten schrikken.