Met nieuwsgierige ogen draaide Marblerain zich om. Ze had iets in de bosjes horen ritselen. Met open kaken inhaleerde ze de geur van vogel. Als haar ouders het goed hadden geleerd was het een duif. Marblerain zag de duif over de grond huppen en af en toe in de grond pikken. Hij was zo’n 4 staartlengtes van haar abnormaal scherpe klauwen verwijderd en de wind stond gunstig voor Marblerain. Ze had hem kunnen besluipen en vangen, maar ze had geen honger en ze verspilde liever geen prooi aan haar verveling. Ze trok verder door het bos en probeerde genoeg lawaai te maken om alle prooidieren af te schrikken. Wees maar bang, siste ze hardop naar iedereen die het wilde horen, zonder dat het een doel had. Toen ze een open plek in het dichtbegroeide woud had gevonden, verwarmde de felle middagzon onmiddellijk haar vacht. Het voelde heerlijk, een beetje moederlijk zelfs. Ze liep doelgericht naar het kleine beekje dat de open plek in tweeën sneed. Terwijl ze haar kop langzaam over het water boog, zag ze aan de overkant het voor haar altijd onbekende gebied van de Clanterritoria liggen. Het was haar altijd verboden terrein geweest. Haar moeder had haar altijd verteld dat Clankatten alles op hun gebied vermoordden uit bescherming van de Clan. Ze had haar ook verteld dat het Clanleven niks was vergeleken met het vrije leven van een Rogue. Zelf moest Marblerain er ook niet aan denken om in een Clan te leven, te worden gecommandeerd door een leider. Ze was een vredelievende kat, maar ze moest wel haar gang kunnen gaan.
Het koele water gleed over haar tong en zorgde ervoor dat ze nieuwe energie binnen kreeg. Tegelijkertijd bleef ze ergens in haar een leegte voelen. Ze keek nogmaals naar de overkant, dit keer met iets van verlangen in haar ogen. Je was wel nooit alleen in een Clan. Altijd was er wel iemand om je te troosten als je je verdrietig voelde, om je op te vrolijken als je je down voelde, iemand die voor je zorgde als je gewond was. Het bestaan van een Rogue was erg eenzaam. De meeste Rogue’s waren erg gesteld op hun eenzaamheid en deelde het liever niet met andere katten. Ze wilden vrij zijn, maar leken op Clankatten als het ging om hun territoria betreden. Een groot, haarloos litteken dat over haar nek naar beneden liep was het bewijs van een ruige aanval van een Roguekat waar Marblerain mee had geprobeerd te praten om haar eenzaamheid te stoppen.
Met een zucht draaide Marblerain zich om en liep met haar staart naar beneden naar een kei die op de open plek lag en ging er op liggen, haar kop afgewend van het Clangebied. Met een pijnlijk gevoel in haar borst dacht ze aan wat haar moeder haar had vertelt toen ze nog maar een paar manen oud was. Praat nooit, maar dan ook nooit, met andere katten. Je bent op jezelf aangewezen als ik er niet meer ben. Je bent veilig, zolang je maar weg blijft van de rest. Ze luisterde niet naar haar moeder. Was er maar iemand met wie ze kon praten zonder vermoord te worden…