Vanuit het niets dook de jonge kattin op. Met haar slanke lijf wist ze over en paar stenen in de rivier te springen, maar eenmaal in zicht liep ze met een sierlijke pas over het ijs. Ze was fan van water, maar van ijs moest ze eigenlijk niks hebben. Eens was ze er doorheen gezakt en die keer had haar bijna haar leven gekost. Gelukkig was het hier niet al te diep, dus zorgen maakte ze zich niet.
Haar altijd vrolijke uitdrukking liet haar lichtgroene ogen stralen. Zelf had ze een paar uur in de sneeuw zitten wroeten in de hoop wat muizen onder de sneeuw te vinden. En ze had geluk gehad. Twee muizen bungelden aan hun staarten heen en weer.
In leafbare was ze wat afgevallen, maar ze had hoop gehouden en haar hoop was beloont, omdat ze onder de sneeuw de lente bloemen al had zien opkomen. "Ey," sprak ze vriendelijk. Ze had gezien hoe haar clan-genoot peinzend voor zich uit had zitten staren. Ze kwam naast haar in de sneeuw zitten en legde de muizen voor haar poten neer, zodat het praten makkelijker ging. Stilletjes keek ze naar het wak. "Ze bijten steeds slechter," verzuchtte ze zelf. Ze was altijd al een prater geweest. Gewoon omdat ze daarmee hoopte anderen wat op te beuren en ze voelde zich vaak alleen. Maar desondanks hield ze van al haar clan-genoten. Een vriendelijke glimlach vormde zich op haar snoet. "Wil je het nog een paar keer proberen?''