Een hoopje sneeuw lag op de witte rug van de jonge leerlinge toen ze het kamp binnenstapte. Ze had een waterrat tussen haar kaken en een kalme, tevreden blik in haar ogen. Ze was erg blij met haar vangst; de rat was niet zo'n mager scharminkel als je meestal zag liggen. Het was natuurlijk ook niet zo'n mooi beest als de zomerse dikke diertjes, maar het was niet slecht. Voor een kat die slechts twee lessen in jagen had gehad en er sowieso niet heel goed in was, vond ze het best een prestatie van zichzelf. Een voordeel wat ze had was wel dat ze de kou niet zo sterk voelde als de andere apprentices met een dunne vacht. Ze struinde door de sneeuw naar de prooistapel en dumpte het beestje daar. Ze ging voor de stapel zitten en stelde tot haar genoegen vast dat hij nu duidelijk wat beter eruit zag dan eerst. Haar blik schoot kort omhoog naar de kat die ook bij de prooistapel zat, een witte warrior. Hij zat een beetje voor zich uit te staren. Het eerste waar Olmpaw deze blik mee assoscieerde was haar eigen humeur als ze weer eens te moe was om wat dan ook te doen. Natuurlijk was dat haar ervaring, en was ze nu ook wel een beetje een apart figuur af en toe. Maar de kater zag er in ieder geval niet al te vrolijk uit. Ze merkte dat haar eigen humeur ook dreigde te kelderen hoe langer ze over de vermoeide uitdrukking van de andere kat nadacht. Ze hief haar kop nog eens op en keek hem aan. 'Um, meneer?' vroeg ze voorzichtig. 'Wilt U mijn muis anders eten?' Wat voedsel binnenkrijgen hielp bij haar wel eens als ze zich niet prettig voelde. Ze voelde een korte tinkeling van onzekerheid door haar brein heengaan; het was best wel opdringerig misschien om zomaar aan een andere kat te vragen of ze iets wilden eten. 'Sorry, ik hoop dat ik U niet stoor' voegde ze snel aan haar zinnen toe. Zo, dan had ze dat alvast gezegd. Ze wilde niet onbeleefd zijn.