Loinpelt sloop geruisloos door het koele bos. De bomen wierpen zalige schaduwen over het woud, alle varens waren ontkrult en uit de vruchtbare grond groeiden al jonge heesters. Het was bijna zonhoog en de opkomende warmte begon de koelte te verdringen. Geconcentreerd op een lijsterspoor kroop loinpelt door het bos. Hij gluurde door een braamstruik heen en zag de lijster enkele zaden oppikken tussen het mos. Langzaam sloop hij vanachter de struik vandaan, de lijster zat nu nog maar een vossenlengte van hem vandaan. Loinpelt ontblote zijn nagels, chekte de locatie van zijn prooi nog eens en sprong. De lijster zag haar aanvaller en vloog op,kraste een hoge toon uit een was verdwenen. Mokkend likte hij zijn pijnlijk gekneusde poten en vloekte:'Muizendrek nu is alle prooi uit het bos gevlucht.' Loinpelt wandelde terug naar heet kamp maar halverwege prikte een afschuwelijke geur in zijn gehemelte : tweebenen. Hun scherpe stank was vers en er klonk een luid gebrul. In paniek vluchtte Loinpelt de verkeerde kant op, Drie tweebeen jongen stormden uit de struiken zwaaiend met lange knoestige stokken. Ze riepen vreemde woorden en wezen naar Loinpelt. Hij probeerde te vluchten maar hij werd omsingeld door de tweebenen. Een van hen gooide zijn stok op de grond en trok Loinpelt ruw van de bosgrond. Blazend krapte en beet Loinpelt de tweebeen. Brullend van woede gooide hij Loinpelt in de struiken. Loinpelt vuchte snel een dichts grote eik in en loerde schuchter tussen de bladeren door. De tweebeen jongen draafde tierend naar het pad en gingen terug naar hun nest. Met een dikke staart van angst sloop loinpelt uit de boom en liep terug naar het kamp klaar om uitgebreid over zijn avontuur te vertellen.