De vlakte werd opener. Er stonden minder bomen en nog minder struik gewas. De vroege ochtend was stil en kaal, maar dit kon een verraderlijke gedachte zijn. Het lange gras verdoezelde het beeld grotendeels, waardoor vijandige katten een groot voordeel hadden. Vooral die rot-clan beesten. Altijd de grenzen controleren, alsof je geen beter leven kon zoeken..
Zijn klauwen boorde zich in de zachte aarde onder hem. Het had geregend, de temperatuur was kouder geworden en overal om hem heen zag hij de doorweekte bladeren om hem heen dwarrelen. Het was herfst, een periode die hem altijd wel beviel. De mist sierde door zijn groffe donkergrijze vacht heen, alsof er een deken over hem én het gebied heen lag. Met zelfverzekerde passen kwam hij voorruit, zijn gifgroene oog had hij half vernauwd en zijn bek was op een kiertje geopend, zodat je nog nét zijn witte messcherpe voortanden zag. Hij irriteerde zich dood, was nog altijd overladen met woedde al hield hij dit goed voor zich met een poker-face. Dit litteken dat in zijn gezicht gekerfd stond zou hem voor in de eeuwigheid achtervolgen, net als het feit dat hij zijn volledige zicht nooit meer terug zou krijgen. Nijdig liet hij een woest, opborrelend gegrom uit zijn keel komen. "Wie is daar," Siste hij, en wierp een strakke blik op het struikgewas recht voor hem.