Lois II 39 Afwezig
| |
| Onderwerp: Staalpoots schaduw (fanfiction) do 10 jul 2014 - 13:24 | |
| Ik verveel me op dit moment omdat ik nog niet kan roleplayen (ik zoek nog ouders), dus zet ik hier maar mijn Warrior Cats fanfiction. Het verhaal kan nogal dramatisch zijn, sorry daarvoor. ^^' Ik probeer het in de loop van de hoofdstukken te verbeteren (tenzij jullie van extra drama houden ;p). De hoofdpersonages zijn Maanpoot en Mistpoot(storm). Ik hoop dat op dit forum meer mensen fanfictions lezen dan op DeviantArt... Tips zijn altijd welkom en ik zou het fijn vinden als je spel- en grammaticafouten in het verhaal meldt (vooral in de eerste hoofdstukken). En oja, de hoofdstukken lijken heel lang, maar de hoofdstukken van de echte boeken zijn vaak nóg langer. Veel leesplezier! :3 - Achterkant:
- Proloog:
Een gevlekte kater liep stil door het donkere bos. Op zijn hoede dat er elk moment een kat voor hem zou verschijnen, keek hij om zich heen. Het bos, overschaduwt door duisternis, leek dood en leeg. Maar ergens, waar dan ook, zaten katten verstopt. Katten die in hun leven zo iets vreselijks hebben misdaan, dat ze hier, in het grijze en grauwe en donkere bos door de SterrenClan na hun dood zijn achtergelaten. De gevlekte kat liep maar door en door, over de kleverige, kale bosgrond. De lucht was kil en nauw en mistig, en de bomen waren zo hoog, dat je de sterrenloze hemel bijna niet kon zien. Plotseling kwam er een grote, gespierde kater vanachter een van de grijze bomen vandaan. De gevlekte kater stond stil bij het zien van de donkerrode kater die op hem af kwam lopen. ‘Zo, Mosster, ik heb je lang niet meer gezien,’ zei de donkerrode kater met een zware stem toen hij voor hem stond. ‘Arendklauw,’ mompelde de gevlekte kater, ‘wat kom je de doen in mijn droom?’ ‘Ik kom een bezoekje nemen,’ antwoordde de donkerrode kater droog, ‘om je wat te vertellen over een nieuwe voorspelling.’ De gevlekte kater ging zitten. Zijn staart zwiepte heen en weer. ‘Wat voor een voorspelling?’ ‘Binnenkort wordt er een nieuwe leider geboren,’ verklaarde Arendklauw. ‘Maar dat zal niet één van Schaduwpels jongen zijn, voor je het vraagt. De nieuwe leider zal uit een andere Clan komen.’ Mosster keek hem met grote ogen van verbijstering aan. ‘Maar de SchaduwClanleiders zijn altijd al familie van elkaar geweest. Het is een belofte die de grote leider Schaduw heeft gemaakt! Omdat er anders misschien wel een zachtaardig typetje het over zou nemen voor haar of voor alle andere leiders!’ ‘Houd je kop, Mosster!’ siste Arendklauw. ‘Ja, die belofte is er geweest, maar de enige familie van ons die er nog in de SchaduwClan over is zijn Roodstreep en Schaduwpels en later nog haar jongen. Roodstreep kan geen leider worden omdat hij medicijnkat is, en Schaduwpels is een warmhartige poes die tenslotte nog ongeveer zeven manen moet wachten tot ze weer krijger kan worden, en haar jongen zullen vast geen haar beter zijn.’ Die woorden staken bij Mosster in het hart. Hoe durfde hij zijn dochter een warmhartige poes te noemen? En dat hij vond dat Mossters kleinkinderen net zo zachtaardig zullen zijn, ging hem echt te ver. Toch had Arendklauw wel een beetje gelijk; Schaduwpels was wel aardiger dan een SchaduwClankat normaal is, maar dat hij het recht had om haar zo te noemen, dat vond Mosster niet kunnen. ‘Vader...’ begon Mosster, maar Arendklauw onderbrak hem boos. ‘Luister goed, Mosster,’ gromde hij, ‘jij zult die nieuwe leider moeten vinden en in je Clan brengen.’ ‘Maar hoe moet ik die kat zien te vinden?’ vroeg Mosster. ‘Je zei toch dat hij in een andere Clan wordt geboren.’ ‘Daarom moet je ook een van de andere Clans binnendringen en zoeken naar een grijsgestreept katertje,’ antwoordde Arendklauw ongeduldig. ‘Doe dat rond nieuwblad, niet later. Dan is hij namelijk nog een kitten en kan je hem zo uit de kraamkamer oppikken. En wanneer hij leerling is, moet je hem veel en hard laten trainen. Hij moet zo gauw mogelijk krijger worden. En neem in de tijd dat hij nog geen krijger is, Varenhart als commandant. Maar wanneer de grijze kater krijger is, doodt je Varenhart en zeg je dat hij is gestorven aan een of andere ziekte of zo. Dan neemt de uitverkoren kat zijn plaats in en wordt hij na jou de allerbeste leider van de SchaduwClan!’ Mosster hoorde een glimpje triomf in de stem van zijn vader. Zelf vond hij het eigenlijk een belachelijk idee een kat uit een andere Clan te halen om die als SchaduwClancommandant te maken, maar hij had geen andere keus dan hem te gehoorzamen. ‘Ik heb het begrepen, Arendklauw,’ mompelde Mosster met tegenzin. ‘Kun je me nu alsjeblieft met rust laten?’ ‘Zoals jij wilt, Mosster,’ miauwde hij, maar voor Mosster omringt werd door wolken duisternis om weer in slaap te vallen, voegde Arendklauw er nog aan toe: ‘Maar kijk uit voor het maanlicht. En wreek alsjeblieft mijn dood. Ik ben nog steeds woedend dat ik nooit leider heb mogen zijn.’
- De Clans:
DonderClan
Leider:
Ravenster — Zwarte kater
Commandant:
Regenpoel — Blauwgrijze vrouwtjeskat met blauwe ogen
Medicijnkat:
Woudblad — Donkerbruine kater met groene ogen
Krijgers:
Aswolk — Langharige grijze kater
Witstaart — Heel lichtgrijze kater Leerling: Maanpoot
Amberhart — Heel donkergrijze kater met amberkleurige ogen Leerling: Lichtpoot
Zilverneus — Grijze poes met een zilvergekleurde snuit Leerling: Sparpoot
Vederstorm — Grote grijze cyperse kater Leerling: Donkerpoot
Sintelvlam — Witte vrouwtjeskat met rode vlekken
Sneeuwvacht — Witte vrouwtjeskat met groene ogen
Leerlingen:
Donkerpoot — Glanzend zwartgrijs gestreepte kater
Sparpoot — Donkerbruine cyperse poes met groene ogen
Lichtpoot — Lichtgrijze kater
Maanpoot — Witte vrouwtjeskat met lichtgrijze strepen en donkerblauwe ogen
Moederkatten:
Schorsvacht — Donkerbruine cyperse poes (moeder van Tijgerkit, donkerbruin gestreepte kater met amberkleurige ogen, en Grijskit, grijze cyperse kater met gele ogen)
Oudsten:
Wolkpels — Langharige witte vrouwtjeskat
Leeuwenklauw — Lichtrode kater met amberkleurige ogen
SchaduwClan
Leider:
Mosster — Lapjeskat
Commandant:
Varenhart — Lichtgrijze kater met groene ogen
Medicijnkat:
Roodstreep — Rode cyperse kater
Krijgers:
Adderblik — Donkerbruin gestreepte kater met felgele ogen
Stekelvacht — Bruine cyperse vrouwtjeskat met een onverzorgde vacht
Strovacht — Lichtbruine cyperse kater met amberkleurige ogen Leerling: Vuurpoot
Roetwolk — Grijs-witte kater
IJsstaart — Donkergrijze kater met blauwgrijze vlekken Leerling: Mistpoot
Moederkatten:
Schaduwpels — Zwarte vrouwtjeskat (moeder van Zwartkit en Kristalkit)
WindClan Leider:
Snelster — Snelle grijze kater
Commandant:
Groenblad — Donkerbruine cyperse kater met groene ogen
Medicijnkat:
Bloedoog — Rode kater met een blind oog Leerling: Spinpoot
Krijgers:
Luipaardklauw — Gevlekte, cyperse kater
Bladstorm — Lapjeskat Leerling: Donderpoot
Stormwind — Lichtgrijze vrouwtjeskat met blauwe ogen
Moederkatten:
Papaverbont — Rode vrouwtjeskat (moeder van Spikkelkit en Vlamkit)
RivierClan
Leider:
Witster — Witte kater met blauwe ogen
Commandant:
Mintoog — Knappe witte poes met groene ogen Leerling: Blauwpoot
Medicijnkat:
Heldertand — Lichtbruine vrouwtjeskat met gele ogen Leerling: Kikkerpoot
Krijgers:
Vlekklauw — Schildpadkat Leerling: Webpoot
Moddervoet — Bruine vrouwtjeskat met donkergekleurde poten
Zandpoel — Rossige kater
Moederkatten:
Eekhoornstaart — Lichtbruine vrouwtjeskat met een dikke, pluizige staart (moeder van Goudkit en Pluiskit)
Oudsten:
Eenoor — Zwarte vrouwtjeskat met één oor
Katten die niet in Clans leven
Keverdoorn — Zwartbruine kater, hoorde vroeger bij de DonderClan
Sandy — Lichtrode poes en woont in een huis aan de rand van het bos
- Hoofdstuk 1:
Een frisse bries woei door de vacht van een witte, gestreepte poes. Ze lag languit in het koele gras, terwijl ze genoot van de warme zon op haar pels. Ze luisterde naar het zachte gemurmel van de katten in het kamp. Regenpoel, de commandant van de DonderClan, was in gesprek met Ravenster, de leider van de Clan. Grijskit en Tijgerkit waren aan het spelen in het gras voor de kraamkamer, terwijl hun moeder Schorsvacht een oogje op ze hield. Ze begon net in te dommelen, toen een stem riep: ‘Maanpoot, het is tijd voor je training!’ Ze schrok op en zag Witstaart bij de doorntunnel staan, de ingang van het DonderClankamp. Ze stond op en trippelde naar haar mentor toe. Ze had er erg zin in; ze hield van nieuwe dingen leren met haar mentor Witstaart. ‘Ha, Witstaart,’ miauwde Maanpoot toen ze bij de doorntunnel aangekomen was. ‘Hé, Maanpoot,’ groette de lichtgrijze kater terug, ‘heb je zin om naar de zandkuil te gaan om je vechttechnieken te beoefenen?’ Maanpoot knikte. De twee katten liepen door de doorntunnel het bos in. Bundels zonlicht schenen door de bomen door op hun vacht. Het gefluit van vogels vulde het bos. Prooi was in overvloed en de Clan herstelde zich perfect na het noodweer van bladkaal. De twee DonderClankatten liepen richting de beek, maar gingen toen een andere kant op toen ze naderbij waren. Al snel kwamen ze aan bij de zandkuil. Witstaart ging in het midden van de zandkuil zitten. ‘Oké,’ miauwde hij. ‘Val me aan.’ Maanpoots ogen schoten van links naar rechts, en toen stormde ze op haar mentor af. Ze sprong, maar belandde toen, op haar pootjes terecht, op de zanderige grond, toen Witstaart haar ontweek. Ze deed nog een poging. Ze zette af en sprong boven op haar mentor, terwijl ze haar nagels losjes in zijn vacht plantte. Te twee katten rolden over de grond waardoor het zand in wolken opstoof. Witstaart duwde haar weg met zijn achterpoten zodat hij bevrijd werd van de leerling. Maanpoot schudde zich. Haar mentor was meteen opgesprongen en schoot op haar af. Ze kon hem nog net ontwijken. Zo ging het schijngevecht door tot de zon nog maar laag boven de horizon stond. Het zonlicht wierp lange schaduwen over het woud. Maanpoot ging uitgeput in het zand liggen. ‘Je hebt genoeg getraind voor vandaag,’ miauwde Witstaart tevreden. ‘Je doet het fantastisch. Je zult snel krijger worden.’ Maanpoot snorde om de complimentjes van haar mentor. Ze deed altijd erg haar best bij de trainingen. De twee katten bleven even uitgeput naar de horizon staren, naar de ondergaande zon. De lucht werd kleurrijk door het zonlicht. De hemelsblauwe kleur mengde zich met het gele zonlicht waardoor mooie paarse en oranje kleuren in de lucht verschenen. Witstaart stond op en miauwde tegen zijn leerling: ‘Kom, we gaan weer terug naar het kamp.’ Maanpoot holde achter Witstaart aan de zandkuil uit. Hun poten bevonden zich weer op het zachte gras van het vertrouwde bos. Hun bos, hun territorium waar de DonderClan leefde. Het bos was, net zoals nu, in nieuwblad altijd vol geuren van de vochtige grond en de bomen die er stonden, en natuurlijk het allerbelangrijkste: de geur van prooi. Maar op dat moment rook Maanpoot ook iets anders. Kattengeur, maar niet die van haar Clangenoten. Ze dronk de lucht diep in, maar ze kon niet bekennen van welke Clan, of hoe dan ook van welke katten de geur was. Wel hoorde ze geritsel in de struiken en een staart kronkelde een paar vosselengtes voor haar uit over de grond. Een kop verscheen uit een braamstruik en een SchaduwClankat stormde richting het DonderClankamp. Maanpoot schrok en deinsde achteruit. Een patrouille SchaduwClankatten schoten achter de voorste kat aan. ‘Ze vallen het DonderClankamp aan!’ riep Maanpoot geschrokken uit naar Witstaart, maar die rende al voor haar uit. ‘Wacht op mij!’ Ze haastte zich achter haar mentor aan. De SchaduwClan was de sluwste kattenClan in het woud en wie weet wat voor een plannetje ze aan het uitvoeren waren. Eenmaal aangekomen in het kamp was het een chaos. Het gevecht was al losgebarst en Maanpoot zag bijna elke DonderClankat vechten. De SchaduwClankatten vochten ruw en bloed spatte op de grond. Maanpoot wist dat ze haar Clan moest helpen. Ze stortte zich in het gevecht. Maanpoot sprong boven op een SchaduwClanleerling en klemde zich aan haar vast. Maar de blauwgrijze poes was geen beginneling. Ze smeed Maanpoot van haar af en beet in haar poot. De DonderClanleerling gaf een gil van de pijn en van de schrik en porde met haar achterpoot in haar buik. De SchaduwClankat sprong maar een muislengte achteruit en wierp zich weer op de DonderClanleerling. Daarna pakte ze Maanpoot bij haar nekvel en smeed haar opnieuw tegen de grond. Ze kromp ineen van de pijn. Een snee in haar flank stak en begon te bloeden. Duizelig van de klap zag ze hoe de SchaduwClanleerling er haastig van door ging en een nieuw slachtoffer aanviel. Alles werd wazig om haar heen, alles draaide en het enige wat Maanpoot toen nog zag voor ze bewusteloos raakte, was een zwartgrijs gestreepte kater die haar naam riep.
Een metalen poot. En toen niets. Toen weer die metalen poot, maar er staken nu grote, vlijmscherpe nagels uit. De klauw greep naar iets. Naar een schaduw. Plotseling verscheen er een kop van een zilverkleurige kat. Hij krijste en verdween weer. Nu verscheen een uitstrekkende grasveld waar een metalen kat stond. Hij krijste opnieuw en ineens droop er bloed over het grasveld. Dode kattenlijven lagen om de metalen kat heen. Hij grijnsde duivels. Plotsklaps veranderde het grasveld met de bloedende kattenlijven in de donkerblauwe Zilverpels en de metalen kat veranderde in een ster. De ster stortte neer op het woud, en dat veranderde weer in vuur, waarnaar de ster terug veranderde in de metalen kat. Hij zat daar, tevreden en in het middelpunt van het vuur, en zijn ogen glommen kwaadaardig.
‘Leeft ze nog?’ hoorde Maanpoot iemand zeggen. Traag opende ze haar ogen. Het laatste straaltje zonlicht bereikte haar pupillen. Het was donker om haar heen. Het enige wat ze zag waren blinkende, oranje en groene ogen. Haar ogen opende zich iets verder open. Het werd er niet lichter op. Onder haar voelde ze zacht mos en droge bladeren. Ze had niet genoeg kracht om haar kop op te tillen en om haar heen te kijken waar ze was. Plotseling voelde ze dat er iets tegen haar aan ging liggen. Ze voelde dat het iets zachts was, iets levends. En het was lekker warm. Wat het ook was, ze kreeg er een goed gevoel bij. ‘Volgens mij ademt ze nog.’ Weer die stem. Het kwam haar zo bekend voor. Haar ogen vielen weer dicht. Waar ze ook mocht zijn, ze was er veilig. Toen voelde ze weer die pijnlijke steek in haar flank. Er ontsnapte een zachte, grommende miauw uit haar mond, en ze klemde vervolgens haar kaken op elkaar van de pijn. Op dat zelfde moment voelde ze iets ademen bij haar snee en snorharen kriebelden. Snel stopte het geadem en de snorharen wendde zich van haar af, waarna er iets tegen de wond aan gedrukt werd. Haar ogen opende zich opnieuw, nu wat minder traag, maar ze schoten meteen helemaal op bij het horen van een gil. Het warme, zachte ding verliet haar en ze hoorde de pootstappen ervan vervagen. Alleen de gedaante met de groene ogen bleef bij haar. Een tijdje bleef ze stil liggen terwijl ze aan de duisternis wende. Haar ogen werden eindelijk weer helder en ze kon nu het silhouette van de gedaante zien. Met knipperende ogen keek ze naar hem. Het was een donkerbruine kater. Plotseling herinnerde ze de naam van de bruine kater. Woudblad. De medicijnkat van de DonderClan. Haar hoofd werd ook steeds helderder. Langzaam hief ze haar kop op. Ze haalde haar tong over een poot en begon haar voorhoofd te wassen. Maar waar ben ik dan? vroeg ze zich na een tijdje af. Ze keek in de heldergroene ogen van de medicijnkat. Ze schudde haar kop en ze herinnerde zich dat dit Woudblads hol was. Haar kop deed pijn. Ze zakte in elkaar, krulde haar staart om haar heen en sloot haar ogen. Buiten het hol van de DonderClanmedicijnkat klonken stemmen. ‘De SchaduwClan heeft mijn jong gestolen, Ravenster,’ kon ze horen, en ‘Waarom zouden ze alleen Grijskit stelen?’ en ‘We zullen hem morgen vroeg terughalen, dat beloof ik’. Daarna was het stil. Alleen nog maar het ritselen van de bladeren en het fluisteren van de wind.
Snorharen kriebelde in haar gezicht toen Maanpoot haar donkerblauwe ogen opende. Ze geeuwde en rekte zich uit, maar kromp meteen ineen bij het voelen van de scherpe steek in haar flank. Ze keek naast zich en zag een donkergrijze, gestreepte kater. Hij glimlachte opgelucht en ze vroeg zich af waarom hij dat deed. ‘Gelukkig,’ zuchtte hij, ‘je bent weer een beetje opgeknapt.’ De donkergestreepte kater duwde zijn neus tegen haar wang. ‘Ik dacht dat je het niet zou halen.’ Even kon ze zich weer niks herinneren. Maar toen schoot er een afschuwelijk beeld door haar kop hoe een blauwgrijze kat haar tegen de grond smeet. Maanpoot kreunde. Er was een chaos ontstaan in haar hoofd van duizenden gedachtes. De gedachtes schoten door elkaar alsof er een hevige storm was uitgebroken. Heel even leek het alsof ze helemaal niets meer wist. Maar eindelijk was de storm in haar kop tot rust gekomen. Ze zocht in haar gedachten, ook al wist ze niet eens waar naar ze zocht, en kwam uit bij het beeld waar de donkergestreepte kater haar naam uit schreeuwde terwijl ze haar ogen sloot. ‘Donkerpoot,’ murmelde ze en ze begroef haar snuit in zijn vacht. De donkergestreepte kater liet zijn hoofd naast haar poten rusten. Een moment sloten de twee katten hun ogen. Ze genoten van de diepe stilte van de vroege ochtend. Een koele bries woei door Maanpoots vacht, maar door Donkerpoots warmte merkte ze er niets van. Plotseling verscheen er een snuit door de spleet tussen de rots waarin Woudblads hol lag en kwam Regenpoel tevoorschijn. ‘Donkerpoot,’ miauwde ze zacht om de medicijnkat niet wakker te maken, ‘ben je klaar om Grijskit terug te halen?’ Donkerpoot keek op. ‘Ja, Regenpoel,’ antwoordde hij, terwijl Maanpoot zich van hem afwendde zodat op kon staan en achter de commandant aan trippelde het hol uit. Eigenlijk had Maanpoot geen idee waar Donkerpoot naar toe ging. Regenpoel had aan hem gevraagd of hij klaar was om Grijskit terug te halen. Maar waarvandaan? En waar hij ook was, hoe en waarom zou hij daar gekomen zijn? Toen herrinnerde ze zich weer wat ze de vorige dag buiten het hol had gehoord. De SchaduwClan, die de vorige dag het kamp hadden aangevallen, hadden Grijskit gestolen! Maar waarom... dat bleef nog steeds de vraag. Hun leider, Ravenster, had waarschijnlijk een patrouille georganiseerd om de grijze kitten terug te halen. Maanpoot wist maar al te goed hoe graag Donkerpoot de SchaduwClan zou willen terugpakken. Per slot van rekening was Grijskit Donkerpoots broertje, omdat ze allebei, met Sparpoot en Tijgerkit, Schorsvachts jongen waren. Maanpoot ging overeind zitten en begon voorzichtig de wond op haar flank te wassen. In het begin prikte de snee, maar later was de wond zo goed als verdoofd en kon Maanpoot makkelijker overeind zitten. Tegenover haar hoorde ze een zucht. Maanpoot zag dat Woudblad wakker was geworden en zich even uitrekte. Daarna ging hij weer zitten en draaide zijn kop om naar Maanpoot. ‘Heb je een goede nachtrust gehad, Maanpoot?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Ja, Woudblad,’ murmelde Maanpoot. Ze probeerde de vermoeidheid in haar stem te verbergen. ‘Maar, kun je me vertellen wat er gisteren precies is gebeurd?’ ‘De SchaduwClan heeft het kamp aangevallen,’ verklaarde de medicijnkat. Hij ging rechtop zitten en krulde zijn staart netjes om zijn poten.‘Er zijn behalve jij gelukkig niet veel gewonden gevallen. Maar na het gevecht was Schorsvachts jong Grijskit gestolen. Ravenster heeft Regenpoel bevolen een patrouille te organiseren om bij zonsopgang – dat is nu dus – Grijskit terug te halen.’ ‘Maar waarom zouden ze toch alleen maar Grijskit stelen?’ Die vraag bleef maar in haar gedachten rondhangen. ‘Waarom alleen Grijskit en niet hij en Tijgerkit?’ ‘Misschien kregen ze Tijgerkit niet te pakken,’ antwoordde Woudblad weifelend. ‘In ieder geval, de patrouille is nu onderweg om Grijskit terug te halen.’ Even voelde Maanpoot een steek van teleurstelling bij het besef dat ze niet mee kon om de SchaduwClan te grazen te nemen. Maar toen bedacht ze zich dat dat kwam omdat ze zich moest herstellen na wat de SchaduwClanleerling met haar had gedaan. Ze was op de grond gesmeten en bewusteloos geraakt, en ze had er nog een diepe snee aan overgehouden ook. Nu twijfelde ze er aan of die poes eigenlijk wel een leerling was of een krijger. Misschien gewoon een jonge krijger, dacht Maanpoot. Door de spleet in de rots van Woudblads hol zag Maanpoot een glimp grijze vacht. Nieuwsgierig tuurde ze door spleet naar buiten, en zag dat het haar broer Lichtpoot was. Ze vroeg zich af wat hij zo vroeg nog hier zat rond te neuzen als hij niet bij Regenpoels patrouille hoorde. Maanpoot stak haar snuit tussen de spleet door. ‘Lichtpoot?’ miauwde ze. Lichtpoot draaide zich naar zijn zusje om. ‘O hallo, Maanpoot,’ antwoordde hij. De lichtgrijze kater trippelde naar Woudblads hol toe en kwam door de spleet naar binnen. ‘Gelukkig ben je weer een beetje opgeknapt.’ ‘Ben je de enige in het leerlingenhol nu?’ vroeg Maanpoot nadat ze hem had begroet. ‘Ja,’ antwoordde haar broer, ‘Sparpoot is ook meegegaan om Grijskit terug te halen. Weet je al van de patrouille?’ ‘Ja, Woudblad heeft het me verteld.’ Lichtpoot keek om zich heen alsof hij de medicijnkat nog niet eerder had opgemerkt. ‘O sorry, Woudblad,’ miauwde hij snel, ‘ik had je nog niet gezien.’ Woudblad keek hem vriendelijk aan. ‘Geeft niks hoor,’ snorde hij. ‘Maar, eh,’ begon Lichtpoot. ‘die kat die je had aangevallen, hoe zag hij er uit? Dan kunnen we namelijk Mosster tegenspreken op de volgende Grote Vergadering.’ Maanpoot zag een glimpje wraakzucht in de blauwe ogen van haar broer. Ze schudde haar kop. ‘Dat zou ik niet doen als ik jou was, Lichtpoot. Mosster is best gevaarlijk. Het zou me dan ook niets verbazen dat die discussie al snel overloopt tot een gevecht.’ Maanpoot herrinerde zich maar al te goed wat er een paar manen geleden gebeurd was. Op een dag werd de RivierClan aangevallen door de SchaduwClan. De RivierClan was in de minderheid, dus toen een DonderClanpatrouille het gevecht opmerkte, hadden ze er snel een paar katten op uitgestuurd om de RivierClan te helpen. De SchaduwClan had verloren. En op een Grote Vergadering, waar Maanpoot voor de allereerste keer bij was, vertelde Mosster dat zijn partner Klavervacht was vermoord in dat gevecht. De SchaduwClanleider gaf Bruinstreep, een oudere krijger van de DonderClan, er de schuld van omdat hij beweerde dat er een pluk bruin vacht aan Klavervachts klauw hing. Daar geloofde de DonderClan niks van. Mosster had ze genegeerd en zei tegen Bruinstreep dat hij haar op een dag te pakken zou krijgen. En dat gebeurde ook. Een paar dagen later liepen Bruinstreep en haar partner Duistervoet het bos in om kruiden te zoeken voor hun zoon, Woudblad, die nog niet zo lang medicijnkat was. Daarna waren ze nooit meer terug gekomen. ‘Hé, hallo... Maanpoot!’ miauwde Lichtpoot in haar oor. Maanpoot schrok en schudde haar kop voor ze verder in gedachten gezonken kon raken. ‘Is er iets, Maanpoot?’ Lichtpoot klonk bezorgd. ‘Je kijkt een beetje sip.’ ‘Nee, er is niks,’ miauwde ze snel. ‘Nou, ik dacht alleen aan de SchaduwClan. Waarom zijn ze zo gemeen? Ze willen alleen maar macht en willen alles hebben.’ ‘Tja, zo is de SchaduwClan nou eenmaal. Maar, hoe zag die kat er nou uit die jou had aangevallen?’ Lichtpoot keek snel om naar Woudblad, en fluisterde toen in Maanpoots oor: ‘Dan kan ik hem terugpakken als ik ooit een keertje tegen hem moet vechten.’ ‘Oké,’ zuchtte Maanpoot. Ze wist dat haar broertje niet zo iemand was die graag vervelende katten doodde, dus kon ze hem best vertrouwen. ‘Het was trouwens een vrouwtjeskat, en geen hij.’ ‘Zo iets verwacht je niet gauw van en poes,’ hoorde Maanpoot haar broer mompelen. ‘Hoe dan ook,’ siste Maanpoot. ‘Het was een jong, grijs vrouwtje met van die puur blauwe ogen. Maar niet zo donker als die van mij,’ voegde ze er een beetje verwaand aan toe. Plotseling klonken er pootstappen over de open plek. Maanpoot draaide haar kop naar de spleet in de rots en tuurde er doorheen. Maar het enige wat ze door de varentunnel zag was een flits zwarte vacht. Woudblad had het zachte trippelen van de katten ook gehoord, want hij stond op, wurmde zich door de spleet en draafde via de varentunnel naar de open plek. Maanpoot verdraagde het niet langer stil te zitten en liep achter Lichtpoot aan naar het hart van het kamp. Door de varentunnel trippelend merkte ze de snee in haar flank weer op. Ze klemde haar kaken op elkaar tegen de pijn en probeerde er niet aan te denken. Ze probeerde zich te richten op de gedachte wat er op de open plek gebeurde. Toen de twee leerlingen tot stilstand kwamen aan de rand van de open plek, kregen ze het antwoord. De patrouille was teruggekomen van hun taak om Grijskit terug te halen. Een aantal katten kwamen door de doorntunnel aangestormd, met Witstaart voorop. In het midden van het kamp kwam hij tot stilstand en keek wild om zich heen. Achter Witstaart kwam een blauwgrijze poes aangestrompeld met een vreslijke wond op de plek waar een oog had moeten zitten, en er zat een v-vormige scheur in haar oor. Maanpoot kon door de verfomfaaide vacht bijna niet zien wie het was. ‘Woudblad!’ riep Witstaart over de open plek. ‘Regenpoel is gewond!’
- Hoofdstuk 2:
Ravenster kwam naar Witstaart en Regenpoel toegelopen. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij op dringende toon. Witstaart snakte naar adem van de race naar het kamp. ‘De... de SchaduwClan... ze waren te sterk... bij de kraamkamer... een kat viel haar aan...’ hijgde hij. ‘Rustig aan, Witstaart,’ miauwde Ravenster kalm. ‘Kom eerst even op adem.’ Witstaart plofte neer. Regenpoel was languit gaan liggen zodat Woudblad haar kon onderzoeken. Een pijnkreet ontsnapte uit haar keel. Haar hele lichaam zat onder de krassen en haar vacht zat vol met klitten. Dat moest een heftig gevecht zijn geweest, dacht Maanpoot. Ze keek verder over de open plek en zag dat de andere katten van de patrouille hijgend zich over het kamp verspreidden. Aswolk trippelde naar zijn partner Schorsvacht die bezorgd met haar jong voor de kraamkamer zat. De grijze kater murmelde wat in haar oor en likte geruststellend over haar kop. Vederstorm, Maanpoots vader, babbelde wat met Sneeuwvacht en Zilverneus, die pas net uit het krijgershol waren gekomen. Naast Maanpoot begroette Sparpoot haar vriend Lichtpoot en tenslotte kwam Donkerpoot op haar afgedraafd. ‘Maanpoot,’ miauwde hij opgelucht, ‘zo te zien ben je opgeknapt!’ Donkerpoot duwde zijn neus tegen de hare. Maanpoot zag dat hij ook een paar flinke schrammen was opgelopen, maar ze waren minder erg dan die van haar of die van de DonderClancommandant. ‘Hebben jullie Grijskit terug gehaald?’ vroeg Maanpoot hoopvol. Maar de moed zakte haar alweer in de poten toen ze teleurstelling zag in Donkerpoots ogen. ‘Ze waren met te veel,’ miauwde hij teleurgesteld. ‘Of... wij waren met te weinig. Waarom zouden ze kittens stelen als ze al met genoeg katten zijn?’ Er klonk boosheid in zijn stem. Maanpoot begreep die boosheid wel. Grijskit was zijn broertje, en ook al kwam hij niet uit het zelfde nest als die van hem, ze waren wel familie van elkaar. En familie bescherm je, koste wat het kost. ‘Misschien krijgen we hem nooit meer terug,’ jammerde Donkerpoot verder. ‘Wat nou als de SchaduwClan al onze jongen inpikt? Dan is de DonderClan verloren! O, grote SterrenClan, wat moet ik nu...’ Maanpoot gaf haar vriend een vriendschappelijk zetje tegen zijn schouder. ‘Rustig nou,’ murmelde ze. ‘Dit is niet meteen het einde. Het is pas de eerste keer in manen dat de SchaduwClan een jong heeft gestolen of ons zelfs maar heeft aangevallen.’ ‘Hm, dat is waar,’ mompelde Donkerpoot niet helemaal overtuigd. Plotseling hoorde Maanpoot naderende pootstappen en zag ze haar moeder Sneeuwvacht op zich af komen. ‘Maanpoot!’ miauwde ze. ‘Wat ben ik opgelucht dat je je zo te zien weer beter voelt.’ Sneeuwvacht duwde Donkerpoot opzij om bij haar dochter te komen, waardoor de grijze leerling even wankelde op zijn poten, maar hij kon zijn evenwicht nog net bewaren. Sneeuwvacht duwde haar neus tegen haar dochter en begon haar voorhoofd te likken. ‘Mam,’ mompelde Maanpoot. ‘Ik ben geen kitten meer!’ Naast haar grinnikte Sparpoot spottend. ‘Je kijkt een beetje hongerig, Maankit! Wil je soms wat melk van je mammie?’ Lichtpoot waarschuwde zijn vriendin met een tikje van zijn staart. Sneeuwvacht negeerde haar maar stopte met het wassen van haar dochter en gebaarde met haar staart om met haar mee te lopen. ‘Kom, Maanpoot,’ miauwde ze kalm. ‘We gaan even naar Woudblad om iets aan die wond van jou te doen; volgens mij is die weer opengegaan.’ Maanpoot keek nog even achterom naar de andere drie leerlingen – Donkerpoot was naar haar zus toe gegaan om haar aan te spreken en Lichtpoot keek haar nog even na – voor ze achter haar moeder aanliep. Maanpoot keek naar de snee op haar zij. Het was inderdaad weer gaan bloeden. Ze keek snel weer voor zich uit maar voelde de pijnsteek weer. Ze deed haar best om het te negeren en gewoon achter haar moeder aan te lopen. Ze liepen naar het midden van de open plek waar Woudblad Regenpoel aan het verzorgen was. De medicijnkat kauwde op een goudsbloem en druppelde wat van het sap op Regenpoels wonden. Sneeuwvacht boog zich over Woudblad heen. ‘Woudblad,’ miauwde ze, ‘zou je iets op Maanpoots wond kunnen doen? Het is een beetje aan het bloeden.’ Woudblad keek op. Hij tuurde even naar de wond op Maanpoots zij, en antwoordde: ‘Dat is goed, Sneeuwvacht. Zou je dan even snel wat spinrag uit het bos willen halen? Dat zal het bloeden stoppen.’ Sneeuwvacht knikte. Ze gaf haar dochter nog een laatste lik en trippelde naar de doorntunnel om vervolgens uit het zicht te verdwijnen. Maanpoot zuchtte eens diep en ging naast Woudblad en Regenpoel liggen. Ze keek toe hoe de medicijnkat Regenpoels wonden aan het verzorgen was. Maanpoot hoorde haar soms pijnlijk kreunen en haar overgebleven oog was gesloten. Wie dit haar ook aangedaan had, het was een sterke, en wrede kat geweest, wist Maanpoot. Toen moest ze ineens denken aan de vrouwtjeskat die haar had verwond. Misschien had diezelfde kat ook Regenpoel verwond! Het zou kunnen, want Maanpoot kon zich nu nog goed herinneren wat de vrouwtjeskat haar aan had gedaan. Zulke vechttechnieken kende Maanpoot niet. Waarschijnlijk weer zo’n sluw SchaduwClantrucje. Witstaart die naast Regenpoel lag, likte onrustig haar oren terwijl hij zachtjes dingen tegen haar mompelde. Regenpoel leek een beetje gerustgesteld door het bijzijn van Witstaart; ze snorde zachtjes onder de pijnkreuntjes door en ontspande zich. Maanpoot had de twee nog nooit zo samen gezien. Was Regenpoel misschien Witstaarts partner? Nee, dat kon niet. Voor het gevecht was er zo ie zo nog niks tussen die twee. Ze waren maar heel soms bij elkaar. Was er soms iets tijdens het gevecht gebeurd waardoor haar mentor gevoelens kreeg voor de DonderClancommandant? Ravenster stond voor de vier katten. Hij boog zich even over Regenpoels gewonde lichaam en trok zich weer terug. ‘Denk je dat je haar beter kunt maken?’ vroeg hij zachtjes aan Woudblad. De medicijnkat keek op. ‘De meeste wonden zijn niet zo ernstig, behalve die van haar oog,’ antwoordde hij. ‘Ik zal mijn best doen om haar te genezen. Ze zal het heus wel redden, hoor.’ Ravenster slaakte een zucht van verlichting en Witstaart klaarde een beetje op. ‘Maar,’ vervolgde Woudblad met een dringende toon, ‘ik vrees dat Regenpoel geen commandant meer kan zijn. Zeker niet nu de wonden nog moeten genezen. Er moet een nieuwe commandant gekozen worden.’ Maanpoot was geschokt bij die laatste woorden. Een nieuwe commandant? Dus Regenpoel kon nooit meer helemaal genezen worden? ‘Dat lijkt mij ook het beste,’ miauwde Ravenster. ‘Ik zal voor maanhoog een nieuwe commandant kiezen. Maar omdat er nog een hele dag voor ons ligt, zal ik de nieuwe commandant bekend maken voor zonhoog. Tot die tijd zal ik af en toe er een patrouille op uit sturen; vooral om de grens tussen onze Clan en die van de SchaduwClan te bewaken. We willen er zeker van weten dat de SchaduwClan niet voor de tweede keer ons territorium binnendringt.’ De DonderClanleider draaide zijn kop naar Regenpoel. ‘En als je je weer wat beter voelt, Regenpoel, zou ik je graag in mijn hol willen hebben om me over het gevecht te vertellen,’ voegde hij eraantoe. ‘En neem Witstaart dan maar met je mee.’ Ravensters blik gleed over het kamp. Maanpoot volgde zijn blik en kwam uit bij de kraamkamer waar Aswolk en Schorsvacht met elkaar aan het praten waren en hun zoontje er een beetje verward bij lag. ‘Ik ga even naar Aswolk toe,’ zei Ravenster. Hij stond prompt op en trippelde naar de kraamkamer. Maanpoot merkte dat naast haar Regenpoel aan het trillen was. ‘Een nieuwe commandant?’ kreunde ze met een hoge stem van ongeloof. Witstaart duwde zijn snuit tegen Regenpoels wang aan. ‘Het komt heus wel weer goed hoor,’ murmelde hij in haar oor. ‘Misschien is het maar tijdelijk.’ Dat betwijfelde Maanpoot. Aan Regenpoels gezichtsverminking te zien kon ze niet meer verder als commandant, of zelfs maar als krijger. Zou ze zich bij de oudsten moeten voegen op nog zo een jonge leeftijd?
De zon stond hoog aan de hemel toen Maanpoot, na een hele tijd niets gegeten te hebben, een mollige muis van de prooistapel koos. Ze zocht een zonnig plekje op voor het leerlingenhol en ging naast Donkerpoot zitten. ‘Donkerpoot,’ miauwde Maanpoot zo zacht dat alleen haar vriend het kon horen. ‘Moet je horen wat ik Ravenster had horen zeggen toen ik op mijn moeder wachtte.’ Donkerpoot strekte zijn nek uit zodat ze het in zijn oor kon fluisteren. Maanpoot voelde dat zijn vacht tintelde van nieuwsgierigheid. ‘Dat we een nieuwe commandant krijgen.’ Donkerpoot keek haar met grote ogen aan. ‘Echt? Wanneer?’ ‘Bij zonhoog,’ antwoordde Maanpoot. ‘Hij kan dus op elk moment op de Hogesteen verschijnen.’ ‘Maar waarom?’ ‘Je had Regenpoels verwondingen toch gezien?’ Maanpoot zuchtte. ‘Ik weet het. Ik zal er ook nog aan moeten wennen dat iemand anders haar plaats inneemt. Maar daar kan Regenpoel toch ook niets aan doen? Het was de SchaduwClankat die haar vermingd heeft.’ Bij die laatste zin wendde Donkerpoot zich van haar af en draaide zijn gezicht naar haar toe. ‘Ik heb gezien welke SchaduwClankat het was.’ Maanpoot nam een hap van haar muis en krulde haar staart rond haar poten. Ze keek hem verwachtingsvol aan. ‘Het was een donkergrijze kater met lichtere poten en staart. Volgens mij had ik hem een keer op een Grote Vergadering gezien. Vederstorm vertelde me dat hij IJsstaart heet.’ Donkerpoot stopte. Hij staarde nadenkend naar de hemel, diep in gedachten verzonken. Waar zou hij aan denken? Maar voor Maanpoot de vraag kon stellen, ging hij verder. ‘En ik weet hoe de kat heet die jou had aangevallen.’ Maanpoots snorharen tintelden. De nieuwsgierigheid was naar haar hoofd gestegen. ‘Wie? Wie was die poes?’ ‘Mistpoot.’ Maanpoot slaakte een diepe zucht. Het antwoord op die vraag was gegeven. ‘Maar,’ vroeg Maanpoot zich hardop af, ‘hoe weet je dat zij Mistpoot heet?’ ‘Dat had Vederstorm mij ook op de Grote Vergadering verteld,’ antwoordde Donkerpoot. ‘Mistpoot is IJsstaarts leerling. Hij heeft dus zijn gemene vechttechnieken aan haar doorgegeven.’ ‘Had je haar op de Grote Vergadering gezien?’ vroeg Maanpoot. ‘Ja,’ miauwde Donkerpoot. ‘En ze zag er precies zo uit als op de Grote Vergadering. Groot, sterk, blauwgrijze vacht, en natuurlijk die donkere, ijzige ogen. Alleen, op de Grote Vergadering was ze natuurlijk wel jonger. Nu heeft ze de grootte van een krijger.’ Maanpoot was verbaasd hoe goed Donkerpoot op katten lette. Hij kon ze helemaal van top tot teen beschrijven. ‘Ik hoop...’ begon Maanpoot, maar ze werd onderbroken door de bekende, luide roep vanaf de Hogesteen: ‘Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen zich onderaan de Hogesteen verzamelen voor een Clanvergadering!’ Ravenster was op de Hogesteen gesprongen en enkele katten waren al op weg er naartoe. Maanpoot en Donkerpoot lieten de resten van hun prooi liggen en volgden hun Clangenoten naar de Hogesteen. Ze gingen achter Sintelvlam en Zilverneus op de zachte aarde zitten. Voor de Hogesteen zaten Woudblad, Regenpoel, en Witstaart, die haar bibberende lijf steun gaf. Een eindje verderop zaten Sparpoot en Lichtpoot, met naast zich Vederstorm en Sneeuwvacht. Maanpoot zag Schorsvacht voor de kraamkamer ineengedoken met Tijgerkit zitten, en Aswolk die op een staartlengte een oogje op ze hield. Tijgerkit zag er niet erg vrolijk uit. Hij keek de hele tijd om zich heen alsof hij zijn broertje zocht of verwachtte dat er op elk moment SchaduwClankatten het kamp binnen zouden stormen. Ravenster wachtte rustig af tot alle katten zich om de Hogesteen hadden verzameld. De twee oudsten, Wolkpels en Leeuwenklauw, kwamen als laatsten de open plek op gestrompeld. De twee waren vroeger als kitten met Ravenster in de kraamkamer opgegroeid, hadden ze Maanpoot een keer verteld. Dat was een hele boel manen geleden, en nu waren de drie de oudste katten van de DonderClan. Vroeger waren er meer leeftijdsgenoten van Ravenster, maar die waren in de loop van de tijd allemaal gestorven en hadden zich bij de SterrenClan gevoegd. Wanneer Wolkpels en Leeuwenklauw een plekje naast Amberhart hadden uitgekozen, begon Ravenster met de vergadering. ‘Zoals jullie waarschijnlijk allemaal al weten,’ sprak hij, ‘hebben we een patrouille er op uit gestuurd om Schorsvachts gestolen jong terug te halen uit de SchaduwClan. Maar helaas had ik mijn krijgers naar een gevaarlijk risico toegeleid; het gevecht liep niet af zoals ik gehoopt had. We waren er niet op voorbereid dat we in zo’n grote minderheid zouden zijn. Er zijn veel gewonden gevallen; hoewel de meeste niet zo ernstig zijn. Maar in een gevecht met een ruwe tegenstander is mijn commandant Regenpoel ernstig verwond. Het zal misschien wel manen duren voordat ze volledig hersteld is,’ – op dit moment waren alle ogen gericht op de blauwgrijze commandant, die nerveus wegdook met haar gezicht in Witstaarts vacht – ‘dus is dit het beste moment om een nieuwe commandant te verklaren.’ Gemompel steeg op van de katten om de Hogesteen. Regenpoel zonk nog dieper in Witstaarts vacht, haar hele lijf trilde. Witstaart suste haar met likjes over haar oor en fluisterde een paar geruststellende woordjes. Maanpoot draaide haar kop naar Donkerpoot. ‘Ik hoop dat Ravenster een goede keuze heeft gemaakt.’ Donkerpoot snorde zachtjes. ‘Natuurlijk,’ miauwde hij zonder twijfel. ‘Mijn grootvader is heel goed in beslissingen nemen, zelfs in zware tijden!’ Ze konden niet verder praten, want Ravenster was weer begonnen met spreken. ‘Ik spreek deze woorden uit voor de SterrenClan, zodat de geesten van onze krijgervoorouders het kunnen horen en mijn keuze kunnen goedkeuren.’ De Clan wachtte gespannen af. Het was helemaal stil op de open plek, je kon alleen het gezang van de vogels horen en het geritsel van de nieuwbladbladeren. ‘Vederstorm is de nieuwe commandant van de DonderClan.’ Trots gloeide op in Maanpoot. Haar vader was de nieuwe DonderClancommandant!
- Hoofdstuk 3:
Rustig wachtte Mistpoot tot Mosster op de Oude Stam was gesprongen en de Clan bijeen riep. Haar vacht tintelde van verlangen. Nu zou ze eindelijk krijger worden! Naast haar zat de rode leerling Vuurpoot. Zijn zelfverzekerde blik stond op de SchaduwClanleider gericht. Naast hen zaten hun mentors, IJsstaart en Strovacht, die trots naar hun leerlingen keken. Het was nog maar kort geleden dat de DonderClan hun kamp hadden aangevallen om hun gestolen jong terug te krijgen. Maar ze hadden gefaald. De DonderClan kon nooit winnen in een gevecht wat zich in het SchaduwClankamp bevind. Ze zouden hun jong nooit meer terugkrijgen. Maar waarom zouden ze zoveel moeite doen om één jong terug te krijgen? Door hun aanval is hun commandant verminkt geraakt aan haar gezicht. Daar had IJsstaart voor gezorgd, omdat ze had geprobeerd om hun jong terug te stelen uit de kraamkamer. En omdat hij Schaduwpels, de pleegmoeder van het DonderClanjong, wilde beschermen. Mistpoot vroeg zich ook af waarom Mosster er voor had gekozen het grijze jong te stelen. Ze hadden niet eens geprobeerd het tweede jong te stelen! Was er soms iets speciaals aan dat ene jong? Vanaf de Oude Stam klonk Mossters stem. ‘Vanochtend hebben deze twee dappere leerlingen’ – hij knikte met zijn hoofd naar Mistpoot en Vuurpoot – ‘een grote eer bewezen door met al hun krijgerskracht tegen de DonderClan te vechten. Ze hebben bewezen dat ze klaar zijn om krijger te worden.’ Mosster deed een stapje naar voren zodat hij vanaf de Oude Stam goed over de open plek heen kon kijken. Met luide stem sprak hij: ‘Ik, Mosster, leider van de SchaduwClan, doe een beroep op mijn krijgervoorvaderen om op deze leerlingen neer te kijken. Ze hebben hard getraind om de krijgscode de rug toe te kunnen keren en ik beveel hen nu, op hun beurt, aan als krijgers.’ Mistpoot walgde eigenlijk van die laatste zin. De SchaduwClan hoorde juist naar de krijgscode te luisteren, maar Mosster had verklaard, toen Mistpoot nog een kitten was, dat de SchaduwClan zich niet meer aan de krijgscode zou houden. Ze mochten alleen nog maar luisteren naar de wrede SterrenClankatten die ooit bij de SchaduwClan hoorde. Mistpoot had het allemaal maar geaccepteerd, en ze kreeg eigenlijk pas spijt dat ze de DonderClanleerling had vermoord toen Mosster verklaarde dat ze om die rede klaar zou zijn om krijger te worden. Ze had haar alleen maar om het leven gebracht om krijger te worden. Mosster ging verder, terwijl hij zijn blik op Vuurpoot richtte. ‘Vuurpoot, Mistpoot, zweren jullie dat jullie de krijgscode zullen negeren en deze Clan zullen verdedigen met gevaar voor eigen leven?’ Mistpoot slikte, en de twee leerlingen antwoordden in koor: ‘Dat zweer ik.’ ‘Dan geef ik jullie nu uit naam van het Donkere Bos jullie krijgersnaam,’ verklaarde de SchaduwClanleider. ‘Vuurpoot, van nu af aan zul jij bekend staan als Vuurklauw. De katten van het Donkere Bos eren je moed en je intelligentie, en wij heten je welkom als volwaardig krijger van de SchaduwClan.’ Nu wendde Mosster zich tot Mistpoot. ‘Mistpoot, van nu af aan zul jij bekend staan als Miststorm. De katten van het Donkere Bos eren je kracht en je behendigheid, en wij heten je welkom als volwaardig krijger van de SchaduwClan.’ Mosster sprong van de Oude Stam en legde zijn kin op Vuurklauws kop, waarna de rode krijger een lik over zijn schouder gaf. Miststorm deed hetzelfde. ‘Vooral Miststorm verdient het om krijger te zijn,’ vervolgde hij. ‘Want bij het gevecht van gisteren had ze haar eerste kat gedood. Ik ben heel er trots op je, Miststorm.’ Hij gaf haar een erkentelijk knikje. ‘Natuurlijk heb jij het ook fantastisch gedaan in het gevecht, Vuurklauw,’ voegde hij er aan toe. ‘De SchaduwClan mag trots zijn op krijgers zoals jullie.’ Er klonk gejuich van de toeschouwers op de open plek en iedereen riep hun naam: ‘Vuurklauw! Miststorm! Vuurklauw! Miststorm!’ Miststorm werd warm van alle trots. Mosster had haar apart genoemd om haar te prijzen met wat ze allemaal wel niet gedaan had! Maar meteen zakte de trots in haar poten toen ze opnieuw besefte wat dit allemaal voor de dode DonderClanleerling betekende. Ze was nu een SchaduwClankrijger. Voor de andere Clans niet iets om trots op te zijn. De SchaduwClan was de gemeenste, agressiefste Clan van het woud. Even voelde Miststorm zich niet helemaal prettig bij dat gevoel. Maar toen tikte Vuurklauw met het puntje van zijn staart op haar schouder. ‘We zijn nu eindelijk krijger!’ miauwde hij opgewonden. ‘Nu kunnen we samen jagen, patrouilleren... en we zijn van de zware lasten van leerlingentaken af.’ ‘Was dat zwaar?’ miauwde Miststorm een beetje verbaasd. ‘Ik vond het best wel leuk.’ ‘Vind je het verwijderen van teken soms leuk?’ antwoordde hij. ‘Die vieze muizengal laat mijn neus afsterven. Ik heb toch liever een flinke litteken waar ik trots op kan zijn.’ ‘Daar heb je wel een punt,’ zuchtte ze. ‘Al zal ik het luisteren naar verhalen van oudsten toch wel missen.’ ‘Ach joh, we kunnen nog wel eens langs gaan voor een kort verhaaltje.’ Vuurklauw was er waarschijnlijk achter gekomen dat Miststorm een beetje onzeker keek, want hij miauwde: ‘Hé, wat is er?’ Miststorm schudde zich wakker. ‘O, niets hoor,’ antwoordde ze snel. ‘Laten we maar gaan kijken of er al een plaatsje vrij is in het krijgershol.’ ‘Dat is goed.’ Samen liepen ze naar het krijgershol. Miststorm merkte dat de zon al bijna onder de horizon verdwenen was. Het licht wierp lange, zwarte schaduwen over het landschap en straalde een warme, oranje gloed uit. Al enkele vleermuizen verlieten hun roest om te gaan jagen. Miststorm vond dit een van de mooiste momenten van de dag. Samen met Vuurklauw installeerde ze zich in het krijgershol. Ze kozen een plekje aan de buitenkant van het hol naast Strovachts nest en begonnen het een beetje op te maken. Ondertussen voegden zich steeds meer SchaduwClankrijgers zich bij hen, tot bijna het hele hol vol zat met katten. De SchaduwClan groeide goed. In het afgelopen nieuwblad en groenblad waren veel kittens geboren. Onder anderen Miststorm zelf. Toen hun mostnestjes er fijn en knus uitzagen, gingen Miststorm en Vuurklauw erin liggen en vielen al snel in slaap. Vannacht kreeg Miststorm een droom. Even dacht ze dat ze nog gewoon wakker was, maar toen hoorde ze een stem die haar heel bekend voor kwam. ‘Hallo, lieve Miststorm.’ Miststorm schrok op toen ze plotseling voor zich een donkergrijze poes zag. Haar blauwe ogen hadden een warme gloed die ze uit duizenden kende. Dit was haar zusje Nachtpoot. Toen ze nog maar net leerling was, werd ze aangereden door een tweebeenmonster omdat de kikker op wie ze joeg, over het donderpad sprintte en de aandacht van de jonge kat had afgeleid. Miststorm had het zichzelf nooit vergeven dat ze niet goed op haar zusje had geled. Nu joeg ze samen met de SterrenClan. ‘N-Nachtpoot?’ Miststorm keek haar zusje verbaasd aan. Nachtpoot knikte. ‘We hebben elkaar lang niet meer gezien,’ murmelde ze. ‘Ik dacht laat ik maar eens een bezoekje brengen aan mijn zus.’ Miststorm gloeide van blijdschap. Maar al snel maakte die blijdschap plaats voor schuldgevoel. ‘O, Nachtpoot,’ fluisterde ze vol verdriet, ‘het was mijn schuld dat je dood ging. Ik had veel beter op moeten letten. Ik ben een slechte zus.’ Nachtpoot schudde haar kop en legde liefdevol haar staart op haar schouder. ‘Nee,’ suste ze haar, ‘het was helemaal niet jouw schuld. Ik had beter uit moeten kijken. Ik was te veel op mijn prooi gericht dat ik dat monster niet aan zag komen.’ Miststorm herrinderde zich nog hoe energiek haar zusje was. Tijdens haar trainingen lette ze altijd maar half op en ze stond bekend als de snelste leerling van de SchaduwClan. Nu was ze niets meer dan een lichtgevende kattengeest die nooit meer zou kunnen leven. En ook al had Nachtpoot wel gelijk, Miststorm zou haarzelf nooit vergeven met wat er met haar gebeurd was. ‘Hé, kop op,’ miauwde Nachtpoot plagerig, en ze gaf haar zuster een schouderstompje, ‘mok niet zo. Je mag wel blij zijn dat we nog met elkaar kunnen praten.’ Ze leek even na te denken, en vervolgde toen ‘Maak je trouwens niet zo druk over Maanpoot. Ze leeft nog gewoon en zal wel weer opknappen in de poten van de DonderClanmedicijnkat. Ik heb gehoord dat hij een heel goede medicijnkat is.’ ‘Huh?’ Miststorm wist niet wat ze bedoelde. ‘Wie is Maanpoot?’ Nachtpoot gaf een zachte klap voor haar kop. ‘O, stom van mij,’ mompelde ze, ‘jij weet ook nog niet hoe ze heet. Maanpoot is die DonderClanleerling die jij aangevallen had bij het gevecht van gisteren.’ ‘O,’ antwoordde ze. ‘Hè... maar ze was toch dood?’ Ze schudde haar kop. ‘Nee. Ze is wel bewusteloos geworden, maar ze is niet dood. Ze werd vannochtend weer wakker met alleen maar een litteken op haar flank. Het is minder erg dan het lijkt. Maar als je de volgende keer van plan bent iemand te doden,’ zei ze met een glinsteringetje humor in haar ogen, ‘zou ik `m echt bij de keel grijpen. Dat is het zwakste punt.’ ‘Ik wil nooit meer iemand doden,’ bromde ze. ‘Dat is wreed. En je helpt er helemaal niemand mee.’ ‘Nou, oké,’ antwoordde Nachtpoot en ging met een zucht zitten. ‘En als je het goed wil maken met die leerling, zou ik maar met haar praten op de volgende Grote Vergadering. Ze schijnt zachtaardig te zijn en bereid om iemand zoals jij te vergeven.’ ‘Zachtaardig,’ mompelde Miststorm. ‘Misschien kunnen jullie wel vrienden worden.’ Vrienden? Met een zachtaardige DonderClankat? De SchaduwClan was aggresief en bloeddorstig en dat is helemaal niets voor een kleine DonderClanleerling. Per slot van rekening stonden de SchaduwClan en de DonderClan op het punt een oorlog te beginnen. ‘Nou ja.’ Nachtpoot rekte zich uit. ‘Het wordt tijd dat ik maar eens ga.’ ‘Maar je bent hier nog maar net,’ miauwde ze teleurgesteld. ‘Blijf alsjeblieft. Ik mis je zo.’ De donkergrijze SterrenClankat schudde afkeurend haar kop. ‘Je moet goed rusten, zusje van me. Morgen is het een grote dag voor je; je eerste dag als krijger. Je moet fit zijn en klaar staan om je Clan te helpen. Maar ik zal altijd over je waken,’ voegde ze er aan toe, ‘altijd en overal.’ ‘Oké. Dag, Nachtpoot.’ ‘Dag, Miststorm. Welterusten.’ Ze drukten nog even ter afscheid hun snuiten tegen elkaar en Nachtpoot verdween alsof ze oploste in het niets. Ze keek de laatste grijze sterretjes nog na van haar zusjes pels, deed haar ogen dicht en werd door haar zachtjes in slaap gesust. Welterusten, Miststorm, slaap zacht.
De volgende dagen na haar droom met Nachtpoot, leefde Miststorm voort als volmaakte krijger. Ze patrouilleerde samen met Vuurklauw en haar vrienden langs de grenzen, joeg op haar favoriete prooi en joeg eventuele zwerfkatten en poesiepoezen uit hun territorium. Ze deed haar werk met trots. Nu kon ze vaker kiezen om met haar vriend Vuurklauw iets te gaan doen in plaats van als jonge leerling gecomandeerd te worden door je mentor. Nu voelde Miststorm zich vrij. Al vroeg ze zich soms wel af wat Mosster wel niet allemaal aan het doen was. Soms snuffelde hij wat rond in de kraamkamer om zijn geadopteerde kleinzoon te zien en andere keren was hij buiten het kamp met Stekelvacht en IJsstaart. Zou hij plannen aan het overleggen zijn over de kleine Staalkit die ze van de DonderClan gestolen hadden? Miststorm kon het maar niet zeker weten. En het zou gevaarlijk zijn haar leider te bespioneren. Hij was erg streng en je zou niet durven ook maar zijn staartpunt aan te raken zonder enkele reden. In plaats daarvan richtte ze zich op haar taken als krijger en liet zich niet te veel afleiden van wat er allemaal in haar Clan gebeurde. Dat was verder toch niets bijzonders, dus vroeg Miststorm zich eigenlijk af waarover ze zo piekerde. Misschien de Grote Vergadering, merkte ze bij zichzelf op. Nee, waarom zou ze zenuwachtig zijn om zo’n zachtaardig poesje te ontmoeten? Misschien hielp het even te gaan samentongen met Vuurklauw. Hij gaf altijd goede raad. Om zonhoog nodigde zij hem uit wat verse prooi te delen in het krijgershol. Vuurklauw vond dat goed. ‘En,’ miauwde de roodgestreepte kater toen ze in hun eigen nest lagen, ‘wat heb je te vertellen?’ ‘Ehm,’ begon Miststorm aarzelend. Ze had besloten het verhaal over de droom met Nachtpoot te vertellen. Vuurklauw luisterde geboeid en aandachtig. Hij was een goede luisteraar, merkte ze op. ‘Nachtpoot, zeg je,’ mompelde Vuurklauw nadat ze haar verhaal had verteld. ‘Ja, die ken ik nog wel. Ik weet nog dat ze altijd bloosde bij mij in de buurt.’ Miststorm zwaaide ongemakkelijk met haar staart. ‘Vuurklauw, nu even serieus.’ ‘Nee, echt waar!’ miauwde hij vol zelfvertrouwen. ‘Vraag het haar maar.’ Nu keek ze hem boos aan. ‘Het is niet grappig, Vuurklauw. Ze is dood nu; het is niet makkelijk om zomaar met haar te praten alsof ze er altijd is.’ Vuurklauw keek nu een beetje beschaamd. ‘Sorry, Miststorm,’ mompelde hij, ‘ik weet hoe moeilijk het voor je is.’ Miststorm keek hem weer wat vriendelijker aan. ‘En, wat denk jij? Zal ik met de DonderClanleerling praten?’ ‘Mij lijkt het best,’ antwoordde hij. ‘Als ze echt zo vriendelijk is als Nachtpoot beweerd, zal het een makkie zijn.’ ‘Reken daar maar niet al te veel op. Ik had haar best flink pijn gedaan.’ ‘Ach, wel ja joh.’ Hij rekte zich uit en strekte zijn vlijmscherpe nagels. ‘En als ze je toch besluit terug te pakken, ben ik er altijd voor je.’ Miststorm grinnikte. ‘O, maar die kan ik heus zelf wel aan. Zij is nog maar een leerling en ik ben een grote sterke krijger.’ ‘Gelukkig maar,’ snorde Vuurklauw. Toen zwegen ze. ‘Hé, denk jij dat Mosster iets van plan is?’ doorbrak Miststorm de stilte met een fluisterende stem. ‘Hij doet de laatste tijd zo geheimzinnig.’ ‘Dat is hij toch altijd,’ mompelde Vuurklauw. ‘Nee, echt. Ik heb een tijdje op hem gelet en ik zie hem steeds meer het kamp uitglippen samen met IJsstaart en Stekelvacht. Volgens mij verbergt Mosster iets.’ ‘Of hij is een nieuwe aanval aan het plannen tegen de DonderClan.’ ‘Ja, misschien.’ Miststorm twijfelde. ‘Maar dan zo ver uit het kamp? En waarom zou hij? Hij heeft Staalkit al.’ ‘Staalkit?’ ‘Die DonderClankitten die we gestolen hebben.’ ‘O ja.’ ‘Weet je, misschien moeten we maar een kijkje nemen,’ stelde Miststorm voor. ‘Misschien ontdekken we dan wat er zo speciaal aan dat jong is.’ ‘Goed, hoor.’ De twee aten nog even snel hun verse prooi op en liepen daarna naar de kraamkamer. Voor de kraamkamer lag Schaduwpels te zonnen, terwijl Staalkit en haar eigen jong Zwartkit samen voor haar uit dartelden. De zwarte moederkat was bereid geweest om Staalkit als haar pleegzoon op te nemen nadat hij in de SchaduwClan gekomen was. Ze had namelijk, na de dood van haar tweede jong, nog genoeg melk om hen beide te voeden. Schaduwpels keek op toen de twee jonge krijgers aan kwamen trippelen. ‘Hallo, Miststorm en Vuurklauw,’ begroette ze hen, ‘wat gezellig dat jullie even langskomen.’ ‘Hoi, Schaduwpels,’ groette Miststorm terug. ‘Hoe gaat het met de kittens?’ ‘Prima,’ antwoordde Mossters dochter, ‘ze groeien goed met dit warme weer. Ik denk dat ze bijna toe zijn aan hun eerste verse prooi.’ ‘Dat is mooi om te horen,’ murmelde Miststorm. ‘Maar, hoe oud zijn ze precies?’ ‘Zwartkit is volgens mij drie en een halve maan oud,’ miauwde ze. ‘En Staalkit is ongeveer een maan jonger dan haar.’ Miststorm knikte. ‘Maar...’ begon ze. Zou ze het wel durven vragen? Maar ze wist dat Schaduwpels niet zo gauw boos zou worden. Tenslotte was ze één van de aardigste katten van de Clan. ‘Waarom... waarom komt Mosster zo vaak bij je op bezoek?’ waagde ze. ‘Ik bedoel, je bent wel zijn docher, maar...’ ‘Eh, dat gaat je niks aan,’ zij ze snel. ‘Dat is iets tussen mij en Mosster, liefje.’ ‘Uh, oké,’ miauwde Miststorm en ze wisselde een blik met Vuurklauw. ‘Dan gaan we maar eens.’ Ze liepen weer terug over de open plek naar het krijgershol om er vervolgens voor te gaan liggen zonnebaden. Miststorm begreep er niets van. Wat kon er zo geheim zijn dat Schaduwpels het niet eens durfde te vertellen? Ze huiverde. Zou Mosster soms iets van plan zijn waar zelfs zijn eigen Clan niets van wist?
Er komt nog meer als mensen dit lezen. |
|