De volle maan werd even zichtbaar door het dikke wolkendek, en zette het bos in een witte gloed. Pootstappen klonken stilletjes op de stenen, en een paar ogen glinsterden in het maanlicht. Af en toe flitste een grijs-witte vacht tussen de struiken. Heel even hield de gestalte stil, kwam even op adem en ging toen weer verder. Toen hield het bos op en werd de grond nog maar bedekt met stenen. Aan de bosrand aarzelde de schim even, zette voorzichtig een poot op de stenige bodem, maar stapte toch vermoeid door. In het kale landschap werd alles scherp afgetekend door de maan, en een witte poes werd zichtbaar. Haar flanken zwoegden moeizaam terwijl ze voortrende. Ze vertraagde haar pas, totdat ze helemaal stilviel. Ze keek even om zich heen, en strompelde met een laatste krachtinspanning naar een beschut plekje tussen enkele rotsen. Krachteloos liet ze zich vallen en viel als een blok in slaap.