Haar zachte ogen maakten weinig aandacht op de plek waar ze zat. Ze zat nét buiten het kamp, net terug van de jacht. Ze had alles meegenomen en al op de stapel gelegd. Ze rook minder prooi, als was dat geen wonder. Leaf fall was net aangebroken. Voor Ghosthearts iets dikkere pels kon daar makkelijk tegen. Er stond een zachte wind. Makkelijk om prooi in te ruiken. Ze rook wat muizen verderop bij de bomen. Ze besloot naar binnen te gaan en even aan iemand te gaan vragen of die zin had om wat te jagen. Ze had niet trouwe vrienden, maar vond er veel gewoon aardig. Zodra ze een poot in het kamp zette voelde ze zich meteen fijn. Ze hield van katten, als in gemeenschap. Dat voelde vertrouwd. Ze liep naar het ze ging voor het Krijgershol zitten en begon zichzelf even te wassen. Ondertussen keek ze rond van katten die af en aan liepen. Ze snoof de lucht. Vertrouwde geuren overspoelde haar. Maar een geur bleef een lange tijd in haar neus. Bleustars geur hing er nog steeds een beetje. Ze dacht aan de dappere leidster. Ze had nooit mogen sterven. Fireheart was nu Firestar. Dat vond ze niet erg. Firestar was al een goede Deputy geweest, dus was het Leader zijn ook goed voor hem. Ze keek omhoog. Tussen de donkere wolken door zag ze nog net een straaltje zonlicht. Het was iets na zonhoog. Ze stond op en liep richting de kamp ingang.