Babs 1620 Actief
| |
| Onderwerp: {Warrior Cats Fanfic - Dreambreaker} zo 21 apr 2013 - 16:49 | |
| {Deze fanfic bevat veel geweld en soms beschreven beelden die niet geschikt zijn voor mensen die hier niet tegen kunnen. Je bent bij deze gewaarschuwd. Deze fanfic is duisterder dan de Warrior Cats boeken} Description: Timeclan, Drizzleclan, Stormclan en Dawnclan. Vier clans met allemaal hun eigen gewoontes. Maar na verschrikkelijke gebeurtenissen aan de bloed doorlopen klauwen van één van de vier clans, begint de spanning tussen de clans op te lopen tot verschrikkelijk hoge niveaus. Is er nog hoop voor de clans? Of gaan ze onherroepelijk hun eigen destructie tegemoet? - Termen:
Upwalker: Tweebeen Upwalker-kit: Huiskat Rat-eater: Rogue/Loner Roadroarer: Gemotoriseerd voertuig
----------------------------------------------------- De katten uit Dreambreaker kennen hun eigen benamingen voor de manen. De 15de dag van deze maan is dan ook de volle en de eerste en laatste dag is dan de nieuwe maan.
Maan van het bevroren water /Moon of the frosted Waters - +/- Januari Maan van de koude vorsten /Moon of the cold frosts - +/- Februari Maan van de dooiende poelen /Moon of the thawing pools - +/- Maart Maan van de nieuwe bladeren /Moon of the new leaves - +/- April Maan van de geurige bloemen /Moon of the scented flowers - +/- Mei Maan van de ruisende takken /Moon of the rustling branches - +/- Juni Maan van de felle zon /Moon of the blistering sun - +/- Juli Maan van de nieuwe winden /Moon of new winds - +/- Augustus Maan van de vallende bladeren /Moon of the falling leaves - +/- September Maan van de kille winden /Moon of the chilly winds - +/- Oktober Maan van de jonge sneeuw /Moon of the young snow - +/- November Maan van de lange nachten /Moon of the long nights - +/- December
- Proloog:
Moon of the Frosted Waters, 15th Day
Dag, en nacht. Licht, en duisternis. De woorden blijven maar door mijn vermoeide kop heen schieten. De eeuwige cyclus van de zon en de maan, elkander eeuwig afwisselend in een balans die nooit te onderscheppen noch te doorbreken is. Sommigen kunnen troost halen uit deze zekerheden uit het leven. Het zijn handvatten waaraan je je vast kan klampen in onzekere tijden, dingen waarvan je zeker weet dat ze zullen gebeuren. Want in deze tijden van onzekerheid, zul je deze zekerheden nodig hebben. En nu, ook nu de maan vol en rond aan de hemel staat, kan ik ze in mijn oren horen fluisteren, de winden en de schaduwen rond mij. Ze drijven mij voort naar mijn bestemming. Een plek van veiligheid die mij beloofd was, een plek waar ik geen zorgen meer zou hebben. Ik had enkel gewild dat ze me ook gewaarschuwd hadden voor wat ik zou moeten aanschouwen, de angst die door mijn aderen zou pompen op het moment dat ik de heuveltop bereikt had. Nee, niemand had me daarvoor behoed. En daarom dan ook, op het moment dat mijn poten op het knisperende gras van de heuveltop neerdaalden, voelde ik mijn hart en moed zinken tot een historisch niveau. Het was weg. Alles was weg. De geur van bloed hing dicht en zwaar om me heen, als een cocon van geur. Maar deze cocon bracht geen geruststelling, het enige wat ik voelde was blinde paniek, verdriet en wanhoop. Het leek alsof ik vanaf een afstand toekeek, alsof ik boven mijn lichaam uitsteeg. Ik wilde dan ook maar wat graag afstand doen van het schouwspel dat zich voor mij tentoonspreidde. Maar ik wist dat ik dat toch niet kon. Het was pijnlijk. Ze waren afgeslacht, allemaal. Met holle ogen staarden de karkassen me aan. Kelen waren opengescheurd, lichamen uiteengerukt. Als de dikke geur van katten niet over deze plaats heen dreef, had ik nauwelijks geloofd dat het door één van mijn eigen soortgenoten gedaan was. Het was niet eens een proper graf. De lijken waren hier blijven liggen om te rotten. Dit deed een Warrior geen eer aan... Dit was tegen de code! Mijn vrienden, mijn familie, waren zij hier ook? Waren zij ook bij deze verschrikkelijke slachting betrokken geweest? Waren zij ook... weg? Ik durfde het nauwelijks te aanschouwen, duwde ze niet op te gaan zoeken. Bitter gal rees omhoog in mijn keel en met moeite slikte ik het toch weer weg. Ik kon mijn blik eindelijk losscheuren van het beeld, maar het bleef kraakhelder op mijn netvlies gebrand.
Mijn klauwen begroeven zich in de grond en maakten scherpe krassen in de diepe ruwe aarde. Ik kon er niet tegen, het kon gewoon niet. Ze konden niet weg zijn. Ik huilde op de traanloze manier van een katachtige, met diepe, rauwe, snikkende klanken. De geluiden echoden eenzaam tegen de met bloed besmeurde boomstammen. Zelfs de vogels zongen hier niet meer. Maar het zou vast niet lang meer duren totdat de aaseters zich te goed zouden doen aan de karkassen die hier lagen. Mijn hoofd boog zich willoos naar voren. Wie was verantwoordelijk voor deze slachting? Wie zou er boeten? Mijn verdriet en wanhoop maakte langzaam plaats, ze vloeiden weg uit mijn lichaam en lieten een diepe, zwarte holte achter. Maar lang bleef deze holte niet leeg, alles behalve. Het stroomde langzaam vol met een kille woede, een verzengend vuur dat zich door mijn aderen verspreidde door mijn hele lichaam en dit lied branden. Ze zouden boeten, branden, ze zouden wegrotten in de as van hun eigen wanhoop, doof worden in de kreten van hun leiden. Wie had het gedaan? Wie zou er boeten? Ik zou er wel achter komen.
Ik had geen weet gehad dat ik bekeken werd, ik had er geen weet van gehad dat er een dreiging langzaam op me af kwam. Pas toen ik de flonkerende ogen in het halfduister zag, wist ik dat ik in de val zat. Even sloeg mijn hart, die al als een gevangen vogel in mijn keel klopte, een slag over, maar hierna begon ik automatisch te reageren en kwam mijn lichaam in beweging. Ik begon te rennen, weg van deze plek, weg van de dreiging. Achter mij kon ik hun poten op de grond horen trommelen, hun rauwe kreten. Een bepaald accent hing aan hun dreigende, lage gemiauw. Ik hield mijn adem even in, ik herkende dat accent. Maar zij hadden toch niet deze slachting uitgevoerd? Dat kon toch niet? In de tijd dat ik weg was... Hadden zij dit onkattelijke leed aangericht? Al snel begon de vermoeidheid aan mijn poten te klagen en mijn longen samen te knijpen. Mijn conditie was niet hersteld van wat ik eerder had meegemaakt. Ik kon nauwelijks meer denken, ik moest door bewegen. Ik moest mijn concentratie op die motie leggen. Maar mijn gedachten liepen als water door stromen, niet te stoppen. Ik had een doel, ik moest... Ik moest... Bekende geuren begonnen mijn neusvleugels weer te overspoelen. Ik was er bijna... Bijna! Een donker hol kwam al in mijn zicht, daar moest ik zijn. Wellicht was ik daar veilig! Een zwaar gewicht op m’n rug liet me mijn balans verliezen en ik rolde over de grond heen. Mijn angstkreet echode over de open plek heen. Een zware kattengeur dreef over me heen en dreigde me te verstikken toen mijn kop in het droge stof van de grond gedrukt werd. Mijn mond vulde zich met bittere aarde en mijn kreten werden verstikt. Het kon niet... Ik was zo dichtbij. Ik strekte mijn poot uit naar mijn bestemming, alsof dat veel uit zou maken. Een kil gelach vulde mijn oren terwijl ik mezelf los probeerde te rukken aan de doornscherpe klauwen. Ik kon poten op de aarde voelen trommelen. Er waren er meer, er waren meer katten. Hun gelach resoneerde in mijn oren. Nogmaals deed ik een vruchteloze poging tot ontsnapping, maar uiteindelijk was het enige wat de nacht vulde mijn kreten van angst en pijn, totdat dezen abrupt afgesneden werden...
- Allegiances:
Leader: Owlstar (Owleyes) - Een zwarte, langharige kater met één geel oog en één blauw oog
Deputy: Darkskies - Donkere burmese poes met amberkleurige ogen, was ooit een Rat-eater
Medicine Cat: Mottlestripe - Zandkleurige poes met een vlekkerige, donkere streep over haar rug.
Warriors: Duckfeather - Bruine tabby poes met een witte vlek op haar borst, amberkleurige ogen Kestrelswoop - Zilveren tabby kater met groene ogen Lilaceyes - Tortoiseshelll poes wiens blauwe ogen een paarse tint hebben Badgerstripe - Zwart witte kater met donkere ogen Crimsonflame - Donkerrode kater met crème kleurige vlekken en groene ogen Wolfscar - Donkerbruine tabby kater met groene ogen
Apprentices: Swamppaw - Donkerbruine tabby kater met groene ogen (Zoon van Duckfeather en Kestrelswoop) Goldenpaw - Goudkleurige poes met blauwe ogen (Zus van Swamppaw)
Queens: Graylight - Mooie grijze poes met een witte vlek op haar borstkas en bleke groene ogen. Longfur - Langharige witte poes met blauwe ogen, doof aan één oor
Kittens: Timekit - Tuxedo katertje met een groen oog en een blauw oog Shimmerkit - Grijze tabby poes met blauwe ogen Boarkit - Donkerbruine tabby kater met amberkleurige ogen Bearkit - Donkerbruine tabby kater met een witte vlek op zijn borstkas en groene ogen
- Chapter 1 || Leaves in the Wind:
Moon of Cold Frosts, day 5
De schaduwen wervelden om hem heen, lachend en dansend in hun duistere ruimte. Waar hij was? Hij wist het niet. Het was te donker om het te kunnen zien. Hoe er schaduwen konden zijn terwijl er een absentie van licht was, wist hij ook niet. Hij wist alleen dat het donker was om hem heen en dat het koud was. Er waren geen geuren, zijn ogen deden het ook niet goed. Wat er aan de hand was wist hij ook niet. Een vreemd gevoel van paniek overspoelde hem en hij probeerde zijn lichaam in beweging te brengen. Maar zijn pootjes weigerden dienst. Waar waren zijn pootjes eigenlijk? Had hij ze nog wel? Het gelach zwol aan en plots... Zag hij iets in het duister. Eerst heel vaag, maar het zwol aan, het werd feller en feller! Pas op het laatste moment zag hij dat het twee katten ogen waren, met de vertrouwde gespleten pupillen. Maar wat waren ze groot! En wat keken ze eng... Het leek net alsof er vuur in de ogen brandde, achter het vlies wat ze bedekte. De ogen vernauwden zich en een rochelende zucht overspoelde hem, al snel gevolgd door een kakelende lach. Eerst kwam het geluid vanuit de richting van de ogen, maar al snel van overal. Het leek te weerkaatsen op de muren van de ruimte. Waar was het? Waar was hij eigenlijk? Had deze ruimte eigenlijk wel muren? Hij wilde weg hier. Weg. WEG! Plotseling was alles duister en was het ook daadwerkelijk... weg.
Zijn zintuigen begonnen weer te werken, zijn bewustzijn kwam langzaam terug uit de droom. Het rook... Muf. Zachtjes snoof hij met zijn neus en probeerde hij zichzelf meer informatie te verschaffen. Muf, melk en katten. Dat was alles. Zachte, snurkende geluiden vulden zijn oren vergezeld door het ritselen van takken en bladeren. Als hij goed luisterde, kon hij zelfs gedempte stemmen horen. Maar die klonken erg ver weg, dus zeker was hij daar niet van. En er was een warme sensatie, iets wat tegen hem aanlag. Dat voelde op zich wel prettig. Maar het was lang niet genoeg informatie. Het was namelijk nog steeds donker om hem heen. Langzaam gleden zijn oogleden omhoog en begon zich een wazig beeld van de wereld om hem heen te vormen. Het licht werd gefilterd door de ietwat dorre bladeren boven zijn hoofd en langzaam de ruimte binnen viel waarin hij zich nu bevond. En naast hem, lag een grijze tabby pels, ongeveer even groot en breed als hijzelf, misschien wel iets groter. Het gaf zijn nog wazige zicht een milde impressie van zijn omgeving, maar lang nog niet genoeg om zijn nieuwsgierigheid tevreden te stellen. Langzaam openden zijn rozige kaken zich wijd en een gaap rolde van zijn tong. Zijn tanden blonken in het vale licht dat nog naar binnen viel. Nadat hij zijn mond weer gesloten had, keek hij nog een keer de ruimte door. Hij zag pelzen van katten die in dezelfde hoopjes mos lagen als hij. Nesten? Hun flanken rezen in een gestaag tempo op en neer, maar hun ogen waren gesloten. Hij kwam onhandig omhoog tot zijn korte, stompe pootjes. Het mosnest waarin hij zojuist nog gelegen had, leek nog te gloeien van warmte. Was dat zijn warmte geweest? Een lichte frons rimpelde zijn gelaat terwijl hij het overpeinsde. Met een onhandige beweging stapte hij het warme mos uit. De pels die eerst lekker warm tegen hem aanlag, bewoog eventjes abrupt, maar verviel toen weer in een zacht stijgen en dalen, zoals het eerst had gedaan.
Maar ver kwam hij niet, bijna meteen werd zijn avontuur onderbroken. “Ga je ergens heen, Timekit?” klonk een stem vlak bij zijn oor. Meteen keek hij op. Timekit, de klank klonk bekend. Een naam... Zijn naam? De ogen van één van de grotere gezichten om hem heen hadden zich geopend. Ze waren een bleke, groene kleur. Welke kleur waren zijn ogen? Hij wist het niet. Hij knikte in stilzwijgen als reactie op de woorden van de kat voor hem. Timekit staarde naar de ogen van de kat. Zou zij ook een naam hebben? Een zachte zucht rolde over haar lippen heen en kietelde zijn snorharen. “Je mag naar buiten, als je maar voorzichtig bent. Zoek anders buiten Boarkit en Bearkit maar op. Als het goed is zijn die al buiten gaan spelen.” miauwde de poes op een bemoedigende toon naar hem. Opnieuw knikte Timekit in stilzwijgen en vervolgde hij zijn tocht naar het licht, besluitende dat daar de andere kant van de wereld moest zijn, een wereld buiten deze ruimte. Dat heette buiten, of niet? Onhandig zette hij zijn pootjes neer, stapje voor stapje. Het licht kwam steeds dichterbij. Een kille bries streelde langs zijn gezicht heen en liet hem zijn ogen eventjes dichtknijpen. Wilde hij eigenlijk wel naar buiten? Buiten voelde niet fijn. Langzaam keek hij over zijn schouder heen, zoekende naar de bleke groene ogen van de poes die zojuist tegen hem gesproken had. Toen zijn ogen de hare ontmoetten, knikte ze hem bemoedigend toe. Een aanmoediging dat hij wel naar buiten kon? Met een diepe frons in zijn gelaat duwde hij zijn kop tussen de bladeren van de uitgang heen en meteen overspoelde een zee van licht hem. Een paar keer knipperde hij met zijn ogen, die langzaam iets begonnen te tranen van de hoeveelheid licht die zijn ogen bereikte. Hij moest er zeker even aan wennen, deze sensatie. Maar ook pas toen er gewenning optrad, begonnen zich langzaam figuren op te komen in de mist van licht. Verbaasd keek Timekit naar buiten, naar de bewegende vlekken voor zijn ogen. De vormen werden langzaam helder, langzaam veranderden ze in katten. De ruimte genaamd het kamp, als hij het zich goed herinnerde, was alles behalve verlaten. Overal was er beweging. Het duizelde hem iets. Hij had nog nooit zoveel katten op één plek gezien. Maar nog steeds herinnerde hij zich de bemoedigende knik van de poes in zijn eigen ruimte, de ruimte waar hij mocht slapen. De benaming ervan wist hij nog niet, maar alles zou vast wel een naam hebben. Uiteindelijk liet hij zich onhandig naar voren rollen, de vertrouwde, naar melk ruikende ruimte uit.
De grond was hier een stuk killer en de ruimte was vreemd. Het was net alsof Timekit in een totaal andere wereld terecht was gekomen en het beviel hem maar niks. Wat moest hij eigenlijk doen? Wat had de grijze poes hem verteld? Hij probeerde zijn hoofd te forceren, de herinneringen weer op te roepen. Maar veel succes had hij niet. Langzaam droegen zijn pootjes hem met sjokkende stapjes verder het kamp in. De wind klauwde over zijn rug heen en liet hem zachtjes huiveren. Timekit vond deze ruimte maar koud... Als hij omhoog keek zag hij ratelende en ritselende takken, veel hoger dan de takken van de naar melk ruikende ruimte. Maar ze zaten ook aan hele hoge stronken vast. Bomen? Om het kamp heen lagen veel lagere, verdorde bladeren, waarvan Timekit prompt besloot dat het struiken waren. Een blaadje dreef mee met de luchtstromen en ving de aandacht van Timekit. Op zich was dat nog best interessant, misschien dat deze ruimte nog niet zo slecht was. Hij strekte zijn pootje uit naar het bewegende, dorre blad. En in het midden van het kamp, lag een stapel van pels dat naar dood stonk, maar ook op een vreemde manier zijn mond liet wateren.
Volledig geautomatiseerd droegen zijn poten hem langzaam naar de stapel toe, nieuwsgierig naar wat deze vreemde geur verspreidde. Een aantal katten keken hem vreemd aan, terwijl de blikken van andere katten alleen maar warmte droegen. Waarom sommige katten zo vreemd naar hem keken, was van latere zorg. Hij was immers op verkenning. Maar een plotselinge stem die door de lucht sneed, liet zijn plannen tot stof vergaan. “Kijk Boarkit, daar is Timekit!” miauwde de stem, van ietwat hoge toon. Boarkit? Dat moest dan ook iemand zijn uit de ruimte. Pas toen herinnerde Timekit zich dat de grijze poeshem verteld had Boarkit en Bearkit te zoeken. Voorzichtig draaide Timekit zich om, om vervolgens te verstarren. Boarkit en Bearkit waren veel groter dan hij. Zwijgend en ietwat wantrouwig staarde Timekit ze aan. Waarom zouden ze hem niet met rust laten? Hij was toch prima zelf aan het verkennen? “Hij is vast de nursery uitgeglipt, zonder toestemming van Graylight en Longfur,” Miauwde één van de twee kittens verveeld. Of het Boarkit was, of dat het Bearkit was, kon Timekit nog niet besluiten. “Timekit, is het waar wat Bearkit zei?” miauwde de ander, blijkbaar Boarkit. Deze had geen witte vlek op zijn borstkas, dat kon Timekit opzich nog wel onthouden. Maar daar was nu even geen tijd voor. Hij werd immers vals beschuldigd. Bearkit fronste. “Zou hij nog steeds zijn stem nog niet gevonden hebben?” miauwde het katertje klagelijk, “Dan is er toch geen lol aan.” Hij vernauwde zijn groene ogen tot spleetjes, Timekit kromp ietwat weg onder de blik en trok zijn bovenlip iets op. Zijn pels rees overeind. Hij was niet blij met de intentie van de katten. Hij wist niet goed wat het was, maar hij wist wel dat het niet vriendelijk was. “Maar vind je het het gek voor een...” Begon het Boarkit vervolgens met een lichte walging in zijn stem. “Vind ik het gek voor... wat?” Klonk een gladde, diepe stem. Verrast keek Timekit op, zijn ogen wijd opengesperd. Een grote, inktzwarte kater keek op hen neer, met zijn tweekleurige ogen ietwat vernauwd. “Oh euh... Niks.. Owlstar,” miauwde Boarkit met een krampachtige glimlach. “We maakten alleen maar een... grapje.” De kitten probeerde zich onhandig uit de situatie te redden, maar de vernauwde blik van Owlstar was onverbiddelijk. Eventjes liet ontmoette Timekit de blik van Owlstar en kromp ervan weg. “Timekit, ga maar naar de nursery toe. Ik moet even met Bearkit en Boarkit praten.” Miauwde de clanleader op een neutrale toon, die gevaarlijk rustig was. Dat liet Timekit zich geen tweede keer zeggen, op dit moment voelde hij zich immers enkel bang en nerveus. De kitten maakte zich zo snel mogelijk uit te voeten, terug naar de melk-geurige ruimte. Achter hem hoorde hij de stem van Owlstar, bulderend tegen de twee oudere kittens. Maar woorden onderscheiden kon Timekit niet meer, daarvoor was hij te ver weg.
Al snel tuimelde hij zijn vertrouwde eigen ruimte in en kroop bij linea-recta terug in zijn nest. Ondertussen was degene die naast hem had gelegen weg, maar de grijze poes, waarvan hij besloot dat het Graylight was, keek hem aan met een bezorgde blik. “Timekit? Wat is er?” Vroeg ze zachtjes, toen de kitten zich huiverend tegen haar aandrukte. Maar Timekit zei niks. Hij drukte zijn kop enkel tegen haar warme pels aan, zoekende naar troost. Uiteindelijk raspte de warme tong van Graylight over zijn rug en kop heen, totdat hij in een droomloze slaap zonk, getroost en uitgeput.
Reacties zijn zeer welkom, ze motiveren me verder te schrijven. :3
Laatst aangepast door Snowypaw op zo 21 apr 2013 - 18:45; in totaal 2 keer bewerkt |
|