Camarovi kraste met haar klauwen in de harde aarde. Ze had vandaag nog een konijn verorbert. Met de jacht was alles gedaan wat ze die dag kon doen. Gefrustreerd ontblootte ze haar tanden en begon met haar nagels een boom te bewerken. Ze had al drie keer langs de grenzen van haar territorium gelopen. Daar was ze snel mee klaar geweest, omdat dat nu eenmaal niet erg groot was. Wat verveelde ze zich! Er was niets te doen. Niets! Haar klauwen doorboorden de bast van de boom, en een dun straaltje kleverig spul plakte aan haar poten. Muizenstront! Hars! Nu moest ze haar poten ook nog eens gaan wassen. Met stijve passen liep ze naar de rivier. Onderweg bleven allerlei dingen aan haar poot plakken. Toen ze eindelijk bij het beekje was zette ze zich neer op een rots en schudde met haar poot in het water. Zo zou ze dat vieze spul er nooit af krijgen, maar al die vervelende takjes waren er nu tenminste af. Met een vertrokken gezicht begon ze aan haar plakkerige poot ze likken. Bah! Wat smaakte dat smerig! Het zou nog eeuwig duren voordat ze dat er helemaal af kreeg. Snel nam ze enkele likken van het riviertje. De vieze smaak was er nog steeds, maar was nu gelukkig al veel minder.