Thundertail liep rond in het bos. Het was een frisse ochtend. Opeens rook hij een gevaarlijke geur. De geur van hond! De geur kwam van achteren. Geschrokken draaide de kater zich om. Thundertail keek door de struiken, en zag een natte snuit van een hond. Thundertail ontblootte zijn nagels, en krabde de hond over zijn neus. Nu kwam de hond helemaal uit de struiken. Thundertail deet en paar stappen achteruit. De grote angstaanjagende hond torende boven hem uit. De tong lag bloeddorstig uit zijn brede bek. De herder probeerde Thundertail te grijpen, maar de kater was te snel. Met behendige stapjes kronkelde hij onder de hond door, en beet in zijn achterpoot. De hond zwiepte boos met zijn staart. Nu sprong de kater op de hond. Thundertail beet in zijn oor. En het bloed stroomde over de herders kop. Hij rende jankend weg. Thundertail keek hem voldaan na. De kater had de clan gered van een groot probleem.