& CINNAMONPAW
Het was allemaal nogal moeizaam gegaan en dan ook omdat hij soms alsnog probeerde druk te zetten op zijn voorpoot – terwijl hij wist dat deze het niet meer kon hebben. Gewoonweg omdat hij het niet wilde, hij kon het best accepteren, maar de gevolgen waren altijd nadelig. Wie weet moest hij wel een paar dagen in de medicine cat’s den blijven – niet dat dat zo erg was, want dan had hij weer wat tijd om met Brindlepool te praten, maar het was dan wel spijtig dat hij niet kon jagen. Er ook niet op uit kon met dit mooie weer, vast geketend zat – bij wijze van – en niet meer los kon komen. Nee, dat wilde hij liever niet.
Echter zei het gezegde: wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten, wel dat hij er maar mee moest leren leven. Natuurlijk zou het geen blijvende schade zijn, hooguit een litteken, maar alsnog. Het was altijd naar als je de draad weer moest oppakken en het lag er maar aan hoelang hij niks meer kon doen in hoeverre hij van het pad was afgedwaald.
Er verscheen een bescheiden glimlach rond zijn snoet bij het zien van de kamp ingang, baande zich snel een weg naar binnen en liep in een rechte lijn naar de medicine cat’s den. Zonder verdere aarzeling stak hij zijn kop naar binnen. ‘Brindlepool?’ miauwde hij, ‘Cinnamonpaw?’ Hij zette een stap verder naar binnen, keek om zich heen. Ondanks dat hij hier wel vaker was gekomen, vond hij het nog steeds moeilijk om alle geuren goed te onderscheiden: dus een katten geur kon hij niet zo snel opspeuren. En als hij deze al rook, wist hij meestal niet van wie deze was.
Rustig hief hij zijn poot op en liet zijn tong met een pijnlijke gezichtsuitdrukking over de wonden glijden. Er was niet veel bloed uitgekomen, maar wel genoeg om zijn vacht vies te maken. De plukken die aan elkaar vastplakten, het was onprettig. Eveneens als de ijzerachtige smaak ervan in.