Nightsky liep bij de kleine stroom, zoekend naar een goede vis. Ze had nu nog alleen maar kleine blinkende visjes, even groot als een halve kattentong. Ze vond de hele tijd niks, ze liep daar nu al uren. Ze keek nog eens over de rand. Alweer de kleine blinkvisjes. Ze zuchtte, alweer niks. Waar waren al die vissen, waren ze soms de waterval afgehuppeld? Ze liep weer terug, misschien zou ze wat vinden daar. Grote sterrenclan waar zijn die vissen heen? Ze wou net weggaan, maar toen hoorde ze iets. Was dat nou gespetter? Ze liep rechtdoor in de jachthouding. Ze zag een vis spetteren, eindelijk, een baars! Ze sprong, kwam neer en haar bedoeling was dat ze hem uit het water zou scheppen, maar het ging helemaal mis. Ze gleed uit en viel voorover. Ze smakte met haar kopje tegen een steen, en viel op de rand. Een straaltje bloed verscheen uit haar mond. Ze begon vaag te zien, en ze zag de gestalte van een kat, maar toen werd het zwart voor haar ogen.