Icy’s ijskleurige kijkers moesten wennen aan het donker toen ze haar schuur uit stapte. Haar vertrek was warm en knus geweest, heel anders vergeleken deze kilte, die haar nu om het hart greep. Telkens als ze uitademde, stegen er kleine wolkjes adem op. Ze trippelde naar de hoop, waar de Bloodclan katten verse prooi hadden neergelegd. Ze was uitgehongerd. De hele dag was ze met de kleintjes bezig geweest, en hoewel ze opgelucht was dat ze die grote last niet meer met zich mee hoefde te dragen was ze ook wel een beetje verveeld dat ze elke keer voor hen moest zorgen. Ze was de hele dag bij hen geweest, had de slaap vaak niet kunnen vatten door hun gewoel, wat soms wel fijn was om te weten dat al haar kleintjes bij haar veilig waren, en vooral door hun gepiep en gezeur als ze zelf eindelijk eens in slaap viel. Het deed haar deugd dat ze nu eindelijk sliepen, en ze nam gelijk een dikke, sappige muis in haar mond. In no-time schrokte ze hem naar binnen en liet zich dan op het gras zakken. Haar oogleden voelden zwaar. Ze was diep in gesprek met Saxon, toen plots de geur van een andere kat haar neusgaten binnen drong. “Ik tegen jouw. Ik wil mijn kracht laten zien en bij de Bloodclan horen.” Mauwde hij. Icy’s lach bulderde over de plaats. “Scheer je weg, stomme poesiepoes, en kom nooit meer terug nu je nog kan.” Mauwde ze dreigend.