Stormstar lag in zijn nest, tegen de wand, met zijn ogen gesloten. De grote kater leek moe, hij voelde zich uit zijn doen. Wat was er? Hij kon er zijn poot niet op leggen. Hij kneep zijn ogen stijver dicht. Een droom kwam zijn hoofd langzaam binnen drijven. Ondertussen was het tikken van de regen buiten al te horen.
Het was een vreemde droom. Stormstar was jonger en zat zoals normaal heerlijk te genieten van de zon, aan de rand van het kamp. Zijn vacht was behagenlijk, hij stond op en zwaaide vrolijk met zijn staart heen en weer. Hij zag zoveel andere katten lopen, hij zag ze lachen, plezier maken. Het was een heerlijk vrolijke dag. Hij lachtte mee, het was heerlijk. Opeens zag hij een engel op hem af lopen, Mousefur. Hij raakte haar neusje liefdevol aan, en spinde. Toen kwam ook Dreamheart er bij, en Smoketear, Lionclaw, Lostvoice, Cinderfall, Applepaw, Honeypaw, Stormpaw, Breakingpaw, nog meervele katten allemaal waar hij van hield. Hij voelde zich rijk en warm. Hij keek naar Dreamheart en sloot even zijn ogen. Toen hij ze opende zag hij opeens doodsangst staan in de ogen van de poes. Er was veel moed, en vechtlust, maar ook angst. Ze trok opeens steeds verder naar achter. Stormstar rendde haar achterna, om haar te beschermen. Hij hoorde de ijsenlijke lach van Icy. Maar hoe hard hij ook rende, hoeveel hij ook zijn best deed, Dreamheart werd steeds verder naar achter getrokken.''Dreamheart!!'' Ze draaide zich om, en verdween in wit licht. Hij kreeg een gelukkig gevoel, en werd daar door gerustgesteld. Maar een helse schreeuw verbrak dat gevoel. Een mes sneed vlijmscherp door zijn hart heen. ''MAMA!!'' Hij zag Honeykit ook naar het witte licht rennen. Stormstar wilde ook haar achterna rennen. Het lukte niet. Maar ze rendde niet alleen, iemand schoot voor haar uit. Smoketear, ''Pap, je snapt me toch wel?'' Waren zijn woorden. ''Nee! Smoketear!'' Stormstar brak met zijn hele hart door het onzichtbare schild heen dat het tegen hield. Als regen brak het ding door, Stormstar had een vastberaden blik op zijn gezicht. Zijn poten gingen razendsnel langs die van de anderen. Hij ging voor de witte opening staan. Hij brulde, voor zijn gevoel als een leeuw. Al was het maar een mauw. Zijn ogen doorkliefte de ogen van iedereen. Ze leken langzaam te verdwijnen. Hij keek naar het witte licht, en zag Dreamheart gelukkig met Crookedstar. Hij keek weer om, naar de realiteit. Zijn ogen waren van paniek. Waarom stond hij altijd overal tussen in? Hij sloot zijn ogen stijf dicht. Hij wilde wakker worden, maar oen hij ze opende, zag hij enkel nog een klein veldje. Iedereen was weg! Was hij iedereen verloren?! Tranen gleden over zijn wangen. Hij keek achter zich, het witte licht was enkel nog zijn donkere hol. Toen zag hij de sterren hemel boven zich, hij zag opeens iets neer dalen. Het was een zilvere poes, met prachtige vacht en blauwe ogen. Silvertear! Zijn ogen vol tranen keken naar haar op. Zijn poten wilde naar haar toe lopen, maar het was niet mogenlijk. Silvertear kwam op hem af, en keek naar hem. Toen glimlachtte ze lief en gerustellend, ze wendde haar blik af, en keek naar de nursery. Stormstar volgde haar blik. Hij zag een kleine zilvere kitten met een vlinder spelen. Waarscheinlijk de geest van Silverkit, die met een vlinder speelde in haar droom. Hij glimlachtte trots. Hij keek vragend naar Silvertear, ze lachtte. Haar poten, voerde zich naar de kitten toe, die ging zitten, en een moment naar hun leek te kijken. Maar het poesje keek enkel naar de sterren, niet naar hun, want het was niet mogenlijk. Silvertear liep op haar af, en ging op dezelfde plek zitten. Ze waren elkaars evenbeeld. Stormstar zijn ogen waren groot. Als hij het had gekund, zou hij zelf geen poot meer kunnen verzetten. Was het waar wat hij al die tijd had gedacht? De ogen van Silvertear werden opeens weer fel wit, net als de rest van de omgeving. Alles werd een waas. Maar het werd verstoord. Hij zag in een zwarte wolk, een afbeelding van een halsband met tanden. Bloodclan? Nu werd alles zwart.
Stormstar werd met een schok wakker. Wat had dit allemaal te betekenen? Hij schudde zijn kop door elkaar, om het helder te maken. Het was nog donker, straks zou de zon op komen. Maar hij kreeg het niet voor elkaar om weer in slaap te komen. Langzaam stond hij op, hij wist niet of hij dit nou een mooie droom of nachtmerrie kon noemen. Zijn poten liepen naar zijn uitgang. Hij keek omhoog, en hoorde de donder. Het leek op de leeuwen schreeuw die hij in zijn droom had gedacht te geven. Hij schudde zijn kop, en liep naar buiten. Hij liet zijn vacht nat regenen. Het maakte hem niet meer uit. Hij had het gevoel, had hij alles verloor. Zijn staart hing troostenloos achter hem aan. Zijn oren hingen naar beneden. Opeens stond hij stil, keek omhoog, en begon toen heel hard te rennen. Hij rendde het kamp uit.
Hij trok een lange lange sprint. Hij voelde de energie door zijn aderen gieren. Boven hem donderde en regende de hemel neer, alles was in een donkere waas gehuld. Hij voelde zijn hart te keer gaan. Uiteindelijk kwam hij tot stilstand hij de kleine stroom. Hij liet zich neer zakken, in een lage zit houding. Zijn kop hing laag bij de grond. Hij hijgde het uit. Uiteindelijk, toen hij weer op adem was, keek hij in het water. De regen was bijna helemaal gestopt. Hij zag opeens zijn spiegelbeeld. Dat was lang geleden, dat hij die had gezien. Hij knipperde met zijn ogen. Zijn wijse ogen, betraand. Verder was het gewoon zijn vertrouwde grijze kop. Enkel een hatenlijk litteken was op zijn neus brug geplaatst door een tiran. Woedde borrelde op, hoe langer hij naar de diepe, maar geheelde snee keek. Zijn woedde berijkte een hoogtepunt, en hij sloeg met al zijn kracht in zijn water, om het spiegelbeeld te breken. Waarom zij?! Hij kon het amper meer aan. Ze was gelukkig, en in Starclan was ze veiliger dan waar ook. Maar waarom kon ze gewoon niet blijven leven? Waarom was ze die dag weg gegaan, waarom had hij haar niet kunnen beschermen. Hij wist dat het haar lot was, maar hij wilde het gewoon niet. Tranen rolde over zijn wangen. Hij keek omhoog, en voelde alweer regenspatten. Het was enkel een gat geweest in de wolken, waardoor het nu weer regende. Hij schreeuwde het uit, van de pijn. Pijn van binnen, het verdriet van verlies. De woedde van oneerlijkheid, zoveel tegelijk. Hij moest het kwijt.
Evenlater, toen de bui overwaaide, en enkel wat motregen zijn vacht besprenkelde, keek hij rustig naar de overkant. Hij had een nietsziende blik in zijn ogen. Opeens hoorde hij geluid achter zich, en keek vragen om. Hij zag een schaduw van een andere kat, hij rook gelukkig Riverclan.
[Lionclaw]