Spaklepaw rekte zich uit. Een koude dag zou het worden. Ze huiverde even toen ze de den uitliep. Het was leeg op het plein; slechts een paar katten waren er. De rest sliep nog. De prooi was schaars: of iemand had veel gegeten, of er was nog niet prooi gevangen. Sparklepaw nam een magere vogel van de prooi af en peuzelde het langzaam op. Het was taai; het lag er misschien al 3 dagen. Maar het kon nog wel. Toen ze klaar was liep ze het kamp uit. Een paar katten glimlachte naar hem. Hij glimlachte flauwtjes terug en liep verder. Ze liep door het bos. Een hevige wind stook op. De geur van eekhoorn drong haar neus binnen. Ze ging in de jachtpositie zitten, en keek naar het eekhoorntje. Het was dik en vet. Hij sprong op het af en doodde het met een simpele kras. Ze begroef het beestje in de koude grond en liep verder. Het ging makkelijker dan ze het gedacht. Ze rook de vis van de rivier. soms dacht ze erover hoe hun leven eruit zal zien. een windvlaag stook op. het kater die langs de rivier liep verloor zijn evenwicht en viel in het ijskoude water. Ze schreeuwde om hulp, en ging kopje onder...
Na een tijdje hoorde hij een kat. Hij lag op de oever. Hij hoestte een keer. Hij rook onbekend terrein. De wind die er nu was was nog kouder. Zijn vacht was doorweekt. Hij keek naar de kat die hem gered had; hij was onbekend en rook naar Riverclan. Een buitenstaanter. Maar toch boog ze haar kopje en zei zachtjes: 'Bedankt dat je mij gered heb.' De vreemde kat keek hem nors aan. Sparklepaw stond op, maar wankelde en viel weer om
[Riverclankatten of Thunderclankatten]