Ze had vrijpas gekregen van Riverclan om te gaan en staan waar ze wou, ze mocht het territory doorwandelen en jagen als ze daar behoefte aan had. Ze deed het echter weinig en als ze haar nest durfde te verlaten dan was ze maar dicht bij het kamp. In haar eentje ging ze nog lang niet door het onbekende terrein wandelen. Toch, toen ze vannacht wakker werd met het benauwde gevoel dat iemand zijn klauwen in haar strot geduwd had, was ze het kamp verlaten. Als de Windclanner die ze nog altijd was ondanks dat ze verbannen was was haar bloed nog altijd niet van water gemaakt. Zo gingen de Riverclanners een stukje zwemmen om te relaxen en zo ging zij aan de wandel. Hoewel ze geen lange poten had was haar tempo snel. Haar hart klopte steeds sneller, het bloed drukte door haar aderen heen met elke stap waar steeds meer snelheid in kwam. Als een aangedreven wilde merrie begon ze op een gegeven moment te rennen alsof vuur aan haar poten zat. De wilde wind die door haar uitgevallen pels blies was verwelkomend en verkoelend. De lucht was in tijden weer helder en zowel de sterren als de maan schenen helder in de koele nacht. De twinkelingen gaven licht op haar onzichtbare pad die ze rende. Haar flanken begonnen al te zwoegen voor zuurstof maar de she-cat ging door, door door door, ze had geen rem meer. Ze moest haar pijn, haar verdriet, haar angsten en stress er uit rennen. Ze moest bewegen, ze moest over het land vliegen. Geen stop was er in haar gedachtes maar nu ook niet in haar poten. Ze ging te ver, veel te ver dan ze gewild had en eigenlijk aankon. Het laatste stukje knalde ze er nog in met grote sprongen, de heuvel op en daar staand alsof ze een leeuwin was die haar land beschermde. Haar aura was veranderd van een uitgevallen hoopje botten naar een sterke vrouw die de wereld ineens aan leek te kunnen. Echter duurde dit moment maar een milliseconde en viel ze weer terug in haar diepe put. Uitgeput hijgde ze zwaar naar op de heuvel die leidde naar de vier grote eikenbomen. Het licht van de maan vervaagde door een grote grijze wolk waardoor haar gestalte weer opgeslokt werd door de schaduwen. Er viel niks meer te zien van haar lijfje, enkel haar ijsblauwe oog die nog blonk in het duisternis, net zoals de twee paar gele in de verte.