Het was ochtend. De felle zon kwam tevoorschijn vanuit de witte wolken en scheen op de witte poes. Haar blauwe ogen glommen daardoor heel mooi. Zacht snorde de poes terwijl ze de warme zon op haar voelde. Ze zwiepte met haar staart heen en weer terwijl ze door het territorium trippelde. Ze was wakker geworden, maar kon niet meer slapen. Daarom wandelde ze rond in het bos waar de uilenboom stond. De uil zou zeker en vast nog slapen. Ze wist nog wat haar moeder vertelde toen ze nog een kitten was. Dat de uil stoute kittens at. Ze waagde het nooit hier, maar nu durfde ze het wel. Ze was nu niet bang voor een uil die sliep. Ze keek nieuwsgierig omhoog naar het lege hol. Het was er stil. Of hij sliep. Of hij was aan het rondvliegen. De poes snoof zacht en rekte haar een keer uit terwijl ze haar nagels in de bodem drukte. Ze masseerde de zachte grond en legde haar tegen de boom aan. Ze rolde haar staart om haar poten en keek om haar heen. Het was enorm rustig en de poes wist niet goed wat ze moest doen. Ze had nog steeds geen mentor en ze wist al helemaal niet hoe ze moest vechten. Jagen ging wel. De poes draaide nieuwsgierig met haar oren en hoorde plots een prooi. Ze stond op en liet haar even later door haar poten zakken terwijl ze richting de prooi sloop. Ze keek strak voor haar uit en zag een kleine muis zitten. Ze grinnikte even en bleef laag aan de grond. Plots sprong ze met een grote boog op de muis die probeerde te ontsnappen. Ze zette haar tanden erin en doodde het dier. Ze begraafde het en draaide haar om. Ze liep weer terug naar de boom toe en ging ernaast zitten. Haar staart rolde ze opnieuw rond haar poten en haar oren stonden gespitst. De zon scheen op haar prachtige vacht en liet het twinkelen, zachtjes. Ze sloot daarna ook even genietend haar ogen.