Het was weer een rustige, maar donkere dag wanneer de wolken zo grijs waren gekleurd als zijn poten. Langzaam stapte hij over het kamp, bijna onhoorbaar terwijl je de wind kon horen. Bladeren ritselden, wind waaide hard. Zijn dikke staart zwiepte over de grond terwijl hij aan kwam bij de elders den. Het was een mooi moment om alles te bekijken, alles te zien. Hoe een boze kater hij ook kon zijn, de bloodclanner was ook nieuwsgierig. Zijn oranje oog ving een bruine, kleine poes op. Soms vond de witte kater het wel stom dat zijn mooiste oog blind was, maar dat liet hij al snel in het verleden denkend dat hij een trotse bloodclanner is. De witte kater kwam uiteindelijk naast de bruine apprentice te staan. 'Wat doe je kleine poes?', waren de eerste woorden die kwamen uit zijn mond vandaag. Normaal was de kater niet zo sociaal. Merendeels omdat hij niet graag sociaal was of vrienden was. Maar misschien kon hij deze kleine apprentice wel plagen.