|
| Nathalie 3034 Actief I'm a Queen from Starclan
"You're only dead when anyone who lived with you is gone too" -Brightspots 05-07-2016
| |
| Onderwerp: //Many Years Later di 7 aug 2012 - 3:14 | |
| Jullie wisten al dat ik bezig was met een verhaal. Eerst heette die "Hundred Year Later" maar ik heb hier en daar wat veranderd, waar onder de titel. Ook heb ik in het verhaal een beetje veranderd. Veel lees plezier, en reacties zijn welkom. Intro
De mens was slecht bezig met de wereld. Hoe ze er mee om gingen, alles wat ze deden. En het werd uiteindelijk zo slecht dat er een ramp ontstond. Zo’n grote ramp dat de mens er door uit stierf, even als vele andere dier soorten. Maar het bleef er niet bij. Na zo veel jaar ontstond er een nieuw soort mens. Een beter soort mens, de mens genaamd naija. Ze zijn wit met een soort van elven oren, ze zijn lang en hebben ook lange benen waar bij een staart die voor evenwicht zorgt. Ze leven volgens de regels van de natuur. Overleven. Maar je hebt verschillende soort naija’s. Ze zijn versprijd in vier stammen; Numma, Kryku, Funma, en Seilley. Stuk voor stuk anders. Numma is een sterke stam, ze zijn voornamelijk neutraal, maar ook zijn ze niet bang en trekken ze zich niet terug voor een gevecht. De Kryku is daar in tegen een pure slechte stam, ze zijn uit op meer macht, en meer gebied. Funma is ook een neutrale stam, maar ook zij vinden het niet erg om iets meer te zeggen te hebben. Seilley houd zich afzijdig. Zij zijn tevreden met wat ze hebben en ontlopen liever gevechten. Dit is het verhaal over Aimey, de uitverkorene om haar stam te redden, de Numma stam.
- Chapter 1:
Ik werd wakker. Mijn gele ogen opende zich. Eindelijk. Ik kon zien. Eindelijk kon ik beginnen met leven. Dit was mijn zesde volle maan. En nu kon ik zien. Nu mocht ik leven en zou ik leren leven. Ik keek naar mijn handen. Mijn spier witte handen met donker grijze krullen er op. Op elke hand had ik één krul. Ik wist dat als ik sterker zou worden er meer krullen zouden komen. Maar deze was wel erg donker. Ik wist niet hoe die van mijn grote broer Kaito er uit zag. Maar dat zou ik snel zien. Beter gezegd, dat zou ik nu zien. ‘Hey, Aimey,..’ Ik kon de pure verbazing in zijn ogen zien. Maar die blik werd al gouw groot van blijdschap. ‘je ogen, ze zijn open!’ Hij grijnsde en sprong lenig naar me toe. Hij pakte mijn hand en streek met zijn vinger over mijn tekens op mijn hand. ‘Je bent speciaal, weet je dat?’ Zei hij met een warme stem. Ik keek hem aan met mijn net geopende ogen. ‘Welke kleur hebben mijn ogen?’ Vroeg ik. Hij glimlachte, ‘Een speciale kleur, een kleur die niemand heeft van onze stam,’ zei hij. ‘Ze zijn goud, helder goud, de kleur van leven, en van kracht,’ zei hij. Kaito was mijn broer. Mijn oudere broer. Hij was de zoon van de stam leader. De Numma leader. Je had veel verschillende stammen. Funma, Kryku, Seilley, en Numma, de stam waar ik in leef. Mijn vader, de Numma leider, zoals je hem ook noemen moest, heette werkelijk Rai en mijn moeder heette Kaila. Mijn moeder was de healer van onze stam. Ik wist dat het mijn taak was om te trainen om ook healer te worden. Maar mijn dromen lagen bij het vechten. Het beschermen van onze stam. Ik grijnsde, de kleur van kracht, dat moest toch wat betekenen? ‘De kleur van kracht,’ mijn gouden ogen gelden naar mijn handen. Donker grijze markeringen, dat moest toch wat betekenen? Ook Kaito keek naar mijn markeringen. ‘Ze zijn donker, donker voor een persoon die net haar ogen heeft geopend,’ zei hij. Zijn woorden gaven me zelf vertrouwen. ‘Kan dat betekenen dat ik ooit een krijger zou worden?’ Vroeg ik hoop vol. Kaito haalde zijn schouders op. Ik glimlachte. Ik wist het zelf wel. Ik wou mijn droom waar maken. En ik ging me daar voor ook zeker voor bewijzen. Dat was mijn doel. Ik spitste mijn oren toen ik voetstappen mijn en Kaito’s kant op hoorde komen. Dan wist ik dat ik ogen had. Maar serieus, dat was echt nog wel wennen hoor. Het was mijn moeder, Kaila. Ik glimlachte. ‘Oh, lieverd, je ogen, ze zijn open,’ zei ze op een zachte lieve toon. Toen werd haar blik even verbaasd. ‘Ze zijn goud,’ mompelde ze. Ik grijnsde. ‘Dat betekend wat hé?’ Zei hij hoopvol. Ze keek bedenkelijk. ‘Dat moet haast wel, lieverd, maar maak je maar geen zorgen, het is niks ergs,’ sprak ze op zo’n typische moeder toon. Ik grinnikte. Oh, dat doe ik ook zeker niet. Ik wist dat Healers en Leaders vaak visioenen kregen over wat er binnen hun stam gebeurde, en dat kregen ze vaak wanneer er iets speciaals ging gebeuren, of juist iets vreselijks. Maar mijn moeder leek duidelijk bezorgd. Vast om dat ze er geen visioen over had gehad. Maar die zou wel komen. En ik was er honderdprocent van over tuigt dat ik geen Healer hoefde te worden. Maar krijger of zo. Ik wist dat ik nooit Leader zou worden. Dat zou de zoon worden van de Leader, en dat was Kaito, mijn twee manen oudere broer. Yep, hier leefde je niet in jaren. Maar in manen, één maan kon je zien als twee jaar, ik was nu dus twaalf jaar, zes manen dus. Ik stond op en rekte mijn benen uit. Ik had een broek aan van herten vacht, en ook een soort van shirt van herten vacht. Ik liep de boom hut uit en keek voor me uit. Wauw, wat was de wereld ook mooi. ‘Hey, Aimey, wat ga je doen?’ Vroeg Kaito. Mijn moeder was al vertrokken. ‘Verkennen. Hallo, ik kan zien, ik wil nu echt wel zien waar ik zes manen lang heb geleefd,’ zei ik speels. Ik zwiepte speels met mijn staart en pakte met mijn handen een liaan en liet me naar beneden slingeren. Behendig kwam ik op mijn voeten terecht. Ik draaide me lenig om en spring het struik gewas in. Ik hoorde Kaito nog een paar keer mijn naam roepen, maar ik negeerde het. Ik bleef stil staan en keek om me heen. Ik stond nu bij een af grond, en wauw, wat was het mooi! Toen hoorde ik iets achter me landen. Ik draaide me om en keek in de bruine ogen van Kaito. ‘Je wéét toch dat niet alles hier veilig is? Je moet nog een hoop leren voor je het kamp verlaat,’ sprak hij terwijl hij naar me toe liep. ‘Ag, Kaito doe niet zo moeilijk, ik heb net mijn ogen open. En trouwens, jij bent er toch ook om me te beschermen?’ Zei ik eigenwijs. Kaito was twee manen ouder dan ik, dus hij was veertien. Maar hij had al de bouw van een sterke grote man. Althans, in mijn ogen. Ik grijnsde, maar die verdween al snel toen ik het gebrul van een beer hoorde. Zo wel ik als Kaito verstijfde. Een beer was groot. Gigantisch met vergelijken de uit gestorven bruine beer. Deze beer werd ook wel Kyodai beer genoemd. Zeker geen dier die je temmen kon. De Kyodai beer keek recht in mijn ogen en ik deinsde angstig achter uit. ‘Aimey, ren!’ schreeuwde Kaito naar me. Hij trok aan mijn arm. Maar ik stond als aan de grond genageld. Toen zag ik in eens bloed. En toen ging het heel snel. Een jonge vier manen ouder dan ik, dus zestien jaar oud zat boven op de beer. Hij had een pijn in zijn handen die hij uit zijn koker had gehaald. Hij stak de pijl wel vier keer in de nek van de beer. Ik zag een stok liggen. Ik pakte hem en rukte me los uit Kaito’s greep. Hij schreeuwde nog zo’n twee keer mijn naam. Maar ik negeerde het en sprong op de beer af. Dies tok stak ik in de keel van de beer, en de beer viel achter over, waar door ik half op de borst lag van de beer, en half op de keel. De Kyodai beer was dood. Gelukkig maar. De jonge kwam op mij af lopen en stak zijn hand naar me uit. Ik pakte zijn hand en liet me overeind trekken door hem. Hij tilde me op en sprong van de Kyodai beer af. Hij sprong naar mijn broer en zette me neer op de grond. Hij glimlachte naar me. En keek toen naar mijn broer. ‘Volgende keer moet je wat beter op je zusje letten,’ zei hij. Ik zag die uitdagende honende twinkeling in zijn ogen die op mijn broer waren gericht. En ik hoorde mijn broer geïrriteerd grommen. Hij pakte mijn arm en trok me mee. Ik keek achter om. ‘Mijn naam is Kurai,’ zei de jonge met het half lange zwarte haar. ‘A…Aimey,’ zei ik met een grijns. Ik hoorde mijn broer wat mompelen, en hij trok me iets harder mee. ‘Auw, Kaito, dat doet zeer,’ kreunde ik. Kaito zei niks en liep terug met mij naar het kamp. Dit was best wel een belevenis voor een eerste dag met de ogen open.
- Chapter 2:
‘Het is nu wel duidelijk, mam,’ gromde ik. Mijn moeder had nu al zo’n zes keer gezegd dat het buiten het kamp gevaarlijk was als je je zelf nog niet verdedigen kon. Maar ze vergat ook telkens dat ik mee had gevochten tegen de Kyodai beer. Maar ze leek er niet van onder de indruk te zijn. ‘Wat als Kurai er niet was geweest, hé? Dan was je nu dood geweest, en je broer ook,’ snauwde mijn moeder. Ik leunde achter over en keek mijn moeder aan met een droge blik. Ik wist nu wel dat ik fout zat. Echt, als ik wat groter was geweest en sterker dan had ik haar zo op getild en aan de kant gezet. Bah, hier kon ik dus niet tegen. ‘Kaito, ik wil dat jij een oogje op Aimey houd,’ beval mijn moeder. Ik richtte een blik op Kaito die tegen de muur aan geleund stond met zijn bruine ogen op mij gericht. Mijn broer knikte en mijn moeder liep weg. Ik stond op en liep naar de duur. ‘Waar ga jij heen, klein zusje,’ vroeg Kaito. Ja, zo was hij de beste broer van de wereld, en zo wou ik maar al te graag zijn kop van zijn romp rukken. En toen stond er in eens een jonge voor mijn neus. En ik herkende hem. Kurai. Ik liep achter uit en bleef staan met een grijns. ‘Hallo, Kurai,’ zei ik vrolijk. Duidelijk dat mijn broer alles behalve vrolijk was. ‘Je mag niet weg, begrijp ik? En je broer moet zeker op je passen,’ zei Kurai. Ik knikte. ‘Net mijn ogen open, en mijn moeder begrijpt niet eens dat ik ook eens wat wil zien. Hallo, zes manen lang niks zien voelt aan als een mishandeling,’ zei ik dramatisch. Met op zet deed ik extra vriendelijk tegen de half onbekende jonge, gewoon puur om dat mijn broer dat niet leuk vond. Kom op. Ik ben zijn zusje, niet zijn vriendin. En al was ik zijn vriendin, en niet zijn zusje – dat echt een raar idee is, dan had hij als nog niet zo bezitterig moeten doen. ‘Maar je mag vast wel bezoek hebben,’ zei Kurai. Ik knikte. Mijn broer leek wel verdwenen te zijn. Alleen zijn lichaam was er nog. De rest was weg. Wat had hij tegen Kurai? Het maakte me ook niks uit. Ik liep over een gat heen dat in de boom hut zat en ging op een dikke stok zitten die vaak werd gebruikt als bank. Als je hoger in de hut klom kwam je bij mijn en mijn broers kamer. Ja, we deelde een kamer. Kurai had een ondeugende twinkeling in zijn ogen en dat wel me beviel. ‘Wat als we jou moeder vragen of we even binnen het kamp mogen lopen, dat ik op jou let, ik bedoel, ik ben al tien manen oud, wat kan er mis gaan?’ stelde hij voor. Ik haalde mijn schouders op. Ik wist dat je bij tien manen oud een stuk minder snel volwassen werd. Dan kon het uiteindelijk wel vijf manen duren voor je een jaar ouder was. Best wel grappig hoe dat allemaal in elkaar stak. ‘Dát…’ begon ik, ‘is een goed idee,’ zei ik met een grijns. Ik liep terug naar de ingang en maakte een hoog piepend geluid, dat werd ook wel gewoon roepen genoemd, alleen kon je het vanaf zes kilometer afstand nog horen. In de verte zag ik een witte gedaante mijn kant op komen. En zoals verwacht was dat mijn moeder. Het duurde niet lang voor ze hier was. Na vijf minuten stil staan en wachtten was mijn moeder er eindelijk. Ze keek van Kaito naar Kurai, en van Kurai naar mij. ‘Ik en Kurai hadden een voorstel,’ begon ik, waarna ik een gebaar maakte dat Kurai veder mocht gaan. ‘Wat als ik Aimey nou eens het kamp laat zien, de trainings plekken, en de beste plekken om medicijnen en kruiden te vinden, ik bedoel, dan weet ze dat maar vast. En aan gezien een Healer nooit alleen het kamp verlaat om kruiden en medicijnen te vinden, dacht ik om haar ook maar vast wat dingen te vertellen over de trainingen,’ sprak hij. Ik glimlachte lief. Mijn moeder dacht duidelijk na. Ze ging altijd super raar kijken wanneer ze nadacht. Dan deed ze haar hand op haar kin en streek ze met haar wijs vinger over haar wang. En aan haar houding te zien, zou het een ja worden. ‘Voorruit. Maar Kurai, dan stel ik jou verantwoordelijk voor alles dat er gebeurd.’ En toen leek Kaito wakker te worden uit zijn afwezige toestand. ‘Ai…’Hij wou wat zeggen maar Kurai trok me al mee. Ag, jammer dan. We gingen op de zelfde manier weg, zoals altijd. Via de liaan naar beneden. We keken om ons heen en hij leidde me via een pad weg van de menigte. In de stam had je verschillende kampjes. En ook verschillende training plekken. ‘Wat dacht je er van om samen met mij te leren vechten. Ik bedoel, een Healer moet toch wel voor zich zelf op kunnen komen, en vooral zo’n eentje als jij,’ zei Kurai. Ik wist niet hoe ik dat op moest vatten, dus glimlachte ik maar wat. Hij tilde me op en sprong op een tak, en zo ging hij veel sneller dan dit ik ook maar kon richting een open plek. Daar waren een soort van bakken gemaakt van stokken, en ik kon zo wel bedenken wat er in zat. Wapens. Zoals pijl en boog, en mesjes. Over het algemeen vochten en joegen we met pijn en boog. Want onze stam was het beste in afstand vechten. Maar je kon niet altijd van afstand vechten. Dus gebruikten we ook steek wapens zoals dolken en messen. En daar bleef het vaak bij. We vochten zelden met zwaarden en speren. Al zag ik wel wat in de speer, messen, en pijl en boog. ‘Ik ben de vijand, en ik ben hier in ons territorium. Val me aan,’ zei hij terwijl hij me neer zette en weg sprong. Binnen no-time was hij uit het zicht. Ik pakte een lange mes, maar kort genoeg om van dicht bij te vechten. En ik pakte ook een pijl en boog. Voor de rest zou ik mijn omgeving als wapen gebruiken. Ik voelde dat iemand mij besprong. Ik draaide me op en grijnsde van plezier. Maar die grijns verdween al snel toen ik zag dan het Kurai niet was. Ik sprong soepel achteruit en maakte vijandige sis geluiden. De gene die me had aan gevallen was een man met roest zwart haar en rood/oranje ogen. Hij moest lachen. Ik sprong veder achter uit en negeerde het gelach van de man. Ik pakte een pijl uit de koker en schoot er mee naar de man. Hij deed een stap op zij, en de pijl ging langs hem heen. ‘Slordig, slordig, je moet sneller zijn,’ zei hij koeltjes. Ik gromde. ‘Wie ben jij, en wat moet jij hier?’ Snauwde ik. De jonge liep op mij af en pakte me bij mijn arm. Hij was snel. ‘Ik ben Artan, een krijger van de stam.’ Het was duidelijk te zien dat ik van mijn stuk was gebracht. En op dat moment werd ik naar voren geduwd en belandde ik op de grond. Met een snelle beweging draaide ik me om en stak ik mijn mes voor uit. Mis. En maar goed ook. Het was Kurai. Ik stond op en schudde mijn haar uit. ‘Wat… Oh, god. Ik snap er niks meer van. Eerst word ik door een krijger aan gevallen. En dan door jou,’ ik schudde met mijn hoofd. Artan begon weer te spreken. ‘Is het niet dat jij in het kamp moet zijn?’ Vroeg hij luchtig. Ik zweeg. Kurai begon voor mij te spreken. ‘Ze is onder mijn toezicht. En ik ben sterk genoeg om haar te beschermen,’ sprak hij. Artan moest lachen. ‘Dat zie ik, ik tref haar hier alleen aan. Voor de zelfde geld was ik iemand uit een andere stam geweest, of een solitair iemand,’ sprak hij koeltjes. Hij liep naar Kurai aan. ‘Als je haar de boel hier laat zien moet je wel bij haar blijven, en geen spelletjes gaan spelen, zoals verstoppertje,’ zei hij streng. Waarom, wist ik niet, maar ik mocht hem wel. Kurai keek hem aan met een luchtige blik. ‘Ik ben er nu toch weer? En als je het niet erg vind, ga ik veder haar de boel hier te laten zien, … En ja, ik blijf bij haar in de buurt. Geen zorgen,’ sprak hij koeltjes terwijl hij mijn arm pakte. Lekker is dat. Ik leek vandaag wel een voorwerp of zo. En toen pakte Artan mijn arm. ‘Nee, ze gaat terug naar het kamp, en dan kan ze beter iets nuttigs doen als met haar moeder medicijnen en kruiden dingen doen.’ Ik rukte mijn arm los. ‘Nee, ik ga geen medicijnen, kruiden dingen doen! Ik ga lekker de boel ontdekken met Kurai,’ zei ik eigenwijs. Ik sprong in een boom en sprong weg. Ik struikelde bijna toen Kurai naast me sprong. ‘Artan zei dat hij ons in de gaten zou houden,’ zei hij. Ik haalde mijn schouders op. ‘Hij doet maar,’ antwoordde ik. Kurai pakte me vast en slingerde me op zijn rug en we sprongen veder. Dit was een leuke dag. Beter dan die andere dage dat ik nog niks kon zien.
- Chapter 3:
Na dat ik de boel in ons territorium – zoals wij dat noemden had gezien gingen we terug naar het kamp. En zoals Artan al had gezegd. Hij zou ons in de gaten houden. Hij stond voor de ingang van het kamp op ons te wachten. Hij leunde tegen een boom met een stokje in zijn mond. Ik en Kurai benaderde hem met een luchtige houding. ‘En? Heb ik haar goed de boel laten zien?’ Vroeg hij op een honende toon. Artan keek hem met een humorloze grijns aan. ‘Perfect. Je zou later een goede body-guard worden,’ kaatste hij luchtig terug. Ik zwaaide met mijn hand. ‘Nou, gaan jullie maar gezellig kibbelen, ik ga,’ zei ik geïrriteerd. Het leek wel als of ze me niet eens hoorden en gingen door kibbelen. Ik sprong over een boom stam heen en liep het kamp binnen. Na, ik was er nog niet. Het kamp zat in de bomen. Met bruggetjes gemaakt van stevig houd, geslepen en gehakt met de hand. En boom hutten natuurlijk. Ik klom om hoog via een liaan en liep terug naar mijn, mijn broers, en mijn moeders hut. Het was raar. Maar mijn vader had een eigen hut. Tja, dat had je als je de stam leider was. Over mijn vader gesproken. Hij liep naar mij toe. Ik zag hem nu voor het eerst zins ik mijn ogen open had. Best wel erg. Je zou toch denken dat je vader snel naar je toe zou komen om te kijken hoe het ging en alles. En het niet leukste was, was dat hij niks tegen mij zei. ‘Hallo, waarom zeg je niks?’ Vroeg ik. Mijn vader draaide zich om. En tot mijn grote schok waren zijn ogen dof van verdriet. Ja, ik had mijn ogen nog maar net open. Maar emoties kon ik echt wel herkennen. ‘Pap?’ Vroeg ik bezorgd. Hij zuchtte. ‘Lieverd. Het gaat om je moeder…’ zei hij. Mijn ogen gingen wagen wijd open. ‘Wat? Wat is er met mijn moeder?’ Vroeg ik geschokt. Hij keek me droevig aan. ‘Ze is gewond. Zwaar gewond…’ Mompelde hij bedroefd. Ik zweeg. Het leek als of de tijd even stil stond. Ik zei niks. Ik zei helemaal niks. Ik stond daar maar wat. Dit kon niet. Mijn moeder was sterk. Wat moest haar gewond hebben gemaakt? Ik hoorde niet wat mijn vader zei. Ik merkte niet eens dat mijn broer naar me toe kwam. Kaito pakte me bij mijn schouder. ‘Aimey, hé. Kom. Mam wil ons vast zien.’ Ik schudde even met mijn hoofd om bij zinnen te komen. Ik glimlachte bedroefd. ‘Ja, dat denk ik ook.’ Kaito pakte mijn hand stevig vast en liep samen met mij en mijn vader naar de medicijn kamer. Ik keek even naar beneden. Ik zag Kurai samen met Artan. Maar dit keer leek het er op dat ze lol hadden. Ik zag Kurai naar boven kijken. En het was duidelijk dat hij mijn droevige gezicht had gezien. Zijn uitdrukking werd bezorgd en gebaarde of hij naar boven moest komen. Ik schudde met mijn hoofd. Dat leek me geen goed idee. Ik zou hem alles straks wel vertellen. Mijn ogen gleden naar Kaito die me aan keek met een teleurgestelde blik. Ja, ik zou hem straks ook vragen wat hij tegen Kurai had. Kurai was een aardige jonge. Een goede vriend. En ook al kende ik hem nog maar net. Ik kon goed met hem op schieten. Ik keek even naar de lucht. Het was schemerig. ‘Kom,’ zei mijn vader. Ik werd uit mijn gedachten gesleurd en knikte. Ik kon geen woord uit brengen. Ik was geschokt. En toen ik de kamer binnen kwam, leek de wereld letterlijk stil te staan. Daar lag ze. Mijn moeder. De gene waar ik nog een kleine ruzie mee had gehad vanmiddag toen ik niet weg mocht. En in eens, voelde ik me er schuldiger over dan dat ik normaal zou hebben wanneer ik ruzie met haar zou hebben. ‘M…mam?’ Zei ik verstikt door de schok. Het was hard aan gekomen. Haar lichaam zat onder het bloed. En een mede Healer zat naast haar. Ik kende haar naam niet. Maar ik was ook niet van plan te vragen naar haar naam. Ze was nu helemaal niet interessant voor mij. Ik beschouwde haar op dit moment als lucht. ‘zou ik even weg gaan?’ stelde ze voor. Ik knikte enkel. Mijn moeder was buiten bewustzijn merkte ik op. Stijfjes liep ik naar haar hangmat toe, waar ze op lag. Ik hurkte bij haar neer en pakte haar bebloede hand. Ik was nu niet bang voor haar bloed. Ik kon er wel tegen. Ik wou zo veel aan haar vragen. Hoe is dit gekomen? Wie heeft dit gedaan? En… ga je het over leven? Ik besefte niet dat ik huilde. Dit beeld. Het voelde zo pijnlijk. Het beeld hoe mijn moeder hier lag. Met een bebloede lichaam. Met al dat verband. En, ja, wij naija waren bleek. Maar dit was wel heel erg bleek. Super bleek gewoon. Zelfs haar grijze markeringen waren bleker dan ooit. Mijn moeder had best wel donkere markering, zoals ik dat had gezien toen ik mijn ogen opende. Maar nu. Nu waren ze zo bleek. Nog wel zicht baar. Maar niet meer zoals het was. ‘Aimey?’ Klonk Kaitos stem. Ik keek langzaam op. Hij liep naar me toe en deed zijn hand op mijn schouder. ‘Alles komt goed, weet je?’ zei hij. Al had ik er niet veel vertrouwen in. Mijn intuïtie zei dat het niet goed zou komen. Mijn intuïtie zei dat ze dood zou gaan. Al wou ik het niet geloven. Ik wou niet dat mijn moeder dood ging. En voor ik het wist begon ik te huilen, hard op. Ik voelde mijn broers armen om me heen sluiten. Hij suste me, en sprak me moed in. Al hielp het niet echt. ‘Ik wil niet dat mama dood gaat,’ snikte ik. ‘Ik kan haar nu nog niet missen! Echt niet!’ Zei ik zielig. Hij zei niks en streelde mijn rug. ‘Alles komt goed. Dat beloof ik.’ Ik maakte me iets meer los van hem. Ik keek hem aan met een betraande gezicht. ‘Echt,’ vervolgde hij. Ik knikte. Mijn vader kwam naar me toe gelopen en hielp me overeind. Zwijgend bracht hij me naar buiten. ‘Je broer heeft gelijk. Je moeder is sterk, ze red dit wel,’ zei hij kalm. Ik gaf me een schouder klopje, en maakte een gebaar dat ik beter naar mijn hut kon gaan. Ik knikte en liep bedroefd over de brug naar mijn hut. Ik had niet verwacht dat Kurai er zou zitten. Maar hij zat er wel. Ik keek hem aan met rode betraande ogen. ‘Hé, Aimey, wat is er aan de hand?’ Vroeg hij bezorgd terwijl hij op stond en direct naar me toe kwam. Hij sloeg zijn stevige armen om me heen en troostte me. ‘Het…’ Ik haalde een keer diep adem. ‘Het is mijn moeder… Ze is gewond. Ze is aan gevallen denk ik. En ik denk niet dat het nog goed komt,’ mompelde ik. Mijn moeder was de hoofd Healer. En ik was haar vervanger. Voor de rest hadden we nog wat Healer assistentes. Ik wist dat mijn moeder de enigste was die dit soort situaties kon op lossen. Maar nu was zij het slag toffer. En wie moest haar dan beter maken? Ik wou het wel. Hoe niet leuk ik het ook vond. Maar ik zou er alles aan doen om mijn moeder te redden. Maar ik wist dat ik niks kon. Ik was daar nog niet getraind voor. Kurai bracht me naar mijn houten bed en hij deed mijn hoofd op zijn schouder. Het maakte me nu even niks uit. Ik had nu toch troost nodig. ‘Kon ik je maar beloven dat alles goed zou komen. Maar als ik dat zou doen, zou ik uit aarzeling spreken. En dat doe ik niet, dus, ik denk dat alles wel goed komt,’ zei hij eerlijk. En dat deed me goed. Dat, ik weet dat het goed komt, dat was een leugen. Dat wist ik. Want niemand wist het. Alleen mijn moeder zou het kunnen weten. Maar zij is nu de slagtoffer. ‘Ik ben blij dat je eerlijk bent,’ zei ik zacht. Kurai stond op en gaf me een aai over mijn hoofd. ‘Ik haal wel wat te eten voor je. Dat zou je goed doen. En daarna kan je beter gaan slapen,’ zei hij zacht. Ik glimlachte naar hem en ging toen liggen. Toen hij weg was kwam het verdriet pas echt. Hoe kan dit? Dit kan toch niet? Dit is onmogelijk! Mijn moeder is sterk! Ze kan niet zo gewond zijn! Ze gaat niet dood! Waarom denk ik dat ze dood ga! Ik moet op houden. Mijn handen gingen naar mijn hoofd en ik pakte mijn hand vast. Ik kroop in één op mijn bed en huilde. Toen kwam Kaito binnen. ‘Aimey…’ zei hij zacht. Hij liep naar mijn bed toe en ging naast me zitten. ‘Hé…’ Mompelde hij. Ik zei niks en bleef liggen zoals ik lag. Ik wist niet wat ik moest beantwoordden op “hey” wat moest ik daar op zeggen? ‘Hoe voel je je?’ Vroeg hij. Wat was dat voor een vraag. Met mij ging het goed. Mijn moeder voelt zich rot, ziek, kapot, bijna dood! Hallo?! ‘Aimey, praat als je blieft?’ Vroeg hij toen. ‘Wat moet ik zeggen? Met mij gaat het goed. Met mama niet.’ Gromde ik. Toen kwam Kurai binnen. Ik draaide me om en zag een houten kom met soep er in, in zijn handen. Ik voelde Kaito meteen verstrakken. Oké, nu was ik er klaar mee. Ik vloog overeind en ging voor hun staan. ‘Wat is er tussen jullie? Ik ben het nu zat! Elke keer als Kurai binnen komt, verstrak jij en kijk zo vijandig als de hel!’ Snauwde ik gefrustreerd. Kaito zweeg. Even als Kurai. ‘Nou? Zeg op!’ Beval ik. Kaito en Kurai zuchtte te gelijk. ‘Kurai heeft nog al wat dingen gedaan in het verleden.’ Ik volgde Kaito’ blik naar Kurai. Ik keek Kurai vragend aan. ‘Ten eerste, ik ben geadopteerd uit de Kryku Stam,’ vertelde hij. Ik keek hem aan, ‘en wat maakt jou dan zo vreselijk dat Kaito helemaal op hol slaat als jij binnen komt?’ Vroeg ik. Kurai zuchtte, ‘ik heb dus nog al wat domme dingen gedaan toen mijn pleeg moeder me dat vertelde. Ik was namelijk niet echt blij. Ik dacht dat ze me gestolen had waar door ik ‘m flipte. Ik heb jou vader aan gevallen om aan mijn geboorte stam te bewijzen dat ik bij hun hoorde, - natuurlijk voelde ik me daar niet goed bij. Ik heb ook spijt. En toen mijn pleeg moeder vertelde wat mijn geboorte stam met me van plan was…’ Hij zweeg. Ik keek hem aan met een gefronste blik. ‘Mijn stam wou mij als offer gebruiken. En mijn pleeg moeder heeft me gered. Ze is nu al drie manen dood. En ik voel me nog steeds schuldig voor mijn daden. En daarom is je broer dus zo kwaad op mij.’ Ik zweeg. ‘Ik snap je wel, ik zou het zelfde hebben gedacht, en waarschijnlijk ook gedaan.’ Ik keek naar Kaito. ‘Zie je? Hij heeft spijt! Dus hou op met dat kinderachtige gedrag van je!’ Kaito zei niks en liep weg, hij duwde met zijn schouder tegen Kurai aan waar door hij even wankelde. Kurai keek naar me met een half lachje. En ik lachte half terug. Waarom doet Kaito zo. Ik denk niet dat dit alles is. Ik zuchtte. Ik vond het allemaal maar raar. Maar het zou wel. Ik vertrouw Kurai. En dat zou niet veranderen. Hij is een goede vriend. Hij gaf mij het kommetje soep en ik ging weer zitten. ‘Ik denk dat ik nog maar even met Kaito moet praten,’ mompelde ik. Kurai haalde zijn schouders op. Toen ik mijn kom soep op had, zette ik die neer op de grond. ‘Hé, misschien is het beter als je even gaat slapen, het is al laat,’ zei hij. Ik ging liggen en liet hem mijn deken over me heen leggen. ‘Tot morgen,’ zei hij. ‘Tot morgen,’ antwoordde ik. Ik draaide me op mijn zij en zuchtte. Wat is er met Kurai. Ik geloof niet dat Kaito alleen daarom zo doet. Maar ik geloof ook niet dat Kurai slecht is. Ik zuchtte en sloot mijn ogen. Ik zou wel zien wat er gaat gebeuren, als er iets gebeurd
- Chapter 4:
De volgende dag kreeg ik vreselijk nieuws te horen. Mijn moeder had de nacht niet overleefd. Ik was zwaar geschokt. Beter gezegd. Ik was totaal depressief. Ik bleef de hele dag zitten niks doen op mijn kamer. Ik had geen behoefte aan gezelschap. Ik had geen behoefte aan wakker zijn. Ik wou slapen. Ik wou slapen en niet meer wakker worden. Dagen gingen voor bij, en die dagen veranderde in manen. Elke dag die voor bij ging bestond uit afwezig zijn. Weg van de aardbol. Weg van alles. Ik kon niet meer. Ik was mijn moeder kwijt. Ik was haar kwijt. En ik had nog zo gemeen tegen haar gedaan. Ik voelde me schuldig. Twee manen later. Ik was nu in jaren taal zestien jaar. Dus er waren nu vier manen voor bij. Voor Kurai betekende dat dat hij nu achttien was. Ja alles ging nu minder snel voor hem. En nu hij achttien was zou hij zo’n tien manen moeten wachten tot hij een mensen jaar ouder word. Dus alles gaat nu langzamer. Mijn broer was nu zeventien, over vier manen zou hij ook achttien zijn. En dan ben ik zeventien. Oke, alles ging eigenlijk anders bij elk naija. Want hoe volwassener je karakter was, hoe langzamer je ouder werd. Er waren naijas die tweehonderd jaar werden in mensen jaren. Alles was anders. Ik keek op toen ik voetstappen mijn kant op hoorde komen. Het was Kurai. ‘Aimey, kom nou eens je kamer uit, je zit er al eeuwen,’ zei hij overdreven. Ik zei niks en keek hem enkel aan met doffe ogen. ‘Aimey, je moeder is begraven, en jij was er niet eens bij, dat zou je moeder echt niet op prijs gesteld hebben hoor,’ zei hij toen. Ik keek hem enkel aan. Hij kwam mijn kant op lopen en pakte mijn hand vast. ‘Kom, laten we op z’n minst bij haar graf kijken.’ Ik rukte mijn hand los en ging liggen en draaide me op mijn zei. Ik voelde dat Kurai geïrriteerd raakte. ‘Aimey, kap hier mee! Hier komt je moeder heus niet meer terug hoor!’ Zei hij luid. Auwch, dat had me geraakt. ‘Mam is dood! En ik heb niet aardig tegen haar gedaan, de laatste keer dat ze nog bij bewustzijn was!’ Snauwde ik. Ik gooide een kussen van herten vacht tegen zijn hoofd aan en liep de kamer uit. De zon overweldigde me. Duidelijk dat ik al een tijd niet meer naar buiten was geweest. Ik pakte een liaan en liet me naar beneden zakken. Ik pakte een koker met pijlen en een boog. Ik ga wel jagen of zo. Ik hoorde Kurai mijn naam roepen. En even later stond hij naast me. Hij pakte me bij mijn arm en liet me stoppen met lopen. ‘Aimey! Hou hier mee op! Kom tot je zelf!’ zei hij tegen mij. Ik zei weer niks. Hij pakte me bij mijn andere arm vast en schudde me door elkaar. ‘Hou hier mee op!’ Zei hij nog maal. Ik schudde mijn hoofd. ‘Aimey!’ Zei hij toen. ‘Ik kan niet meer door gaan! Mama is dood!’ Zei ik toen. Kurai schudde met zijn hoofd maar bleef me vast houden. ‘Aimey, je moeder zou willen dat je door gaat, ze heeft je echt wel vergeven, en zo erg was het niet, het was gewoon pure puber gedrag, dat vinden de meeste ouders alleen maar grappig,’ hij kreeg een flauw lachje op zijn gezicht. En ik kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Kijk, dat is wat ik en jou moeder willen zien, de blije Aimey,’ zei hij toen. Ik keek hem aan met een dankbare blik in mijn ogen. ‘Kom laten we naar je moeders graf gaan,’ zei hij warm. Ik knikte langzaam. Hij liet me langzaam los en ik bleef naast hem lopen naar mijn moeders graf. Het deed zo’n pijn dat ze dood was. Maar inderdaad, mijn moeder zou niet willen dat ik ging stoppen met leven om dat zij dood is. Ik moet leven, zij zou over mij waken. Daar was ik zeker van. Ook al voelde ik me nog steeds rot. Meer dan rot. Depressief. Samen liepen we door. Richting mijn moeders graf. En toen we er aan kwamen verstijfde ik. Ik zag ‘m meteen. Kurai hoefde hem niet eens aan te wijzen. Daar stond hij. Rust in vrede, stond er op. En haar geboorte datum was er in gezet. En haar familie. Ik kon her niet aan zien. Ik wou wel bij haar graf staan wanneer ze aan ouderdom was gestorven. Maar niet zo. Niet nu. Ik begon onbewust weer te huilen. Kurai legde zijn hand op mijn schouder en trok me naar hem toe. En ik draaide me naar hem om en drukte mijn gezicht in zijn borst en begon heviger te huilen. Hij streelde mijn achter hoofd. ‘Aimey,’ mompelde hij. Ik deed een stap naar achteren en keek hem aan met een betraande gezicht. Ik sprong om hoog in een boom en sprong weg. ‘Aimey!’ hoorde ik hem roepen. Ik klom hoger, en hoger en ging uiteindelijk op een tak zitten. Daar ging ik veder huilen. Ik verwachtte dat Kurai zou komen, en dat deed hij ook. Hij ging naast me zitten. ‘Aimey, alles komt goed, ze zou niet meer tot leven komen, maar jij moet wel veder leven,’ zei hij. Ik knikte langzaam. Ik draaide mijn hoofd naar hem toe en keek hem aan met een droevige uitdrukking op mijn gezicht. Hij pakte mijn kin vast en zoende me. Ik wist kort niet wat ik moest doen. De zoen was fijn. Maar we waren toch alleen maar hechte vrienden? Ik rukte me los en keek hem verbaasd aan. ‘W-wat was dat nou?’ Vroeg ik. Hij zei niks. ‘I…ik hou van jou, Aimey,’ zei hij toen. Nee, dit was het moment niet! Ik was aan het rouwen over de dood van mijn moeder! Ik kon me nu niet met dit soort dingen bezig houden. ‘Hé! Wat moet dat daar?’ Hoorde ik toen. Ik keek naar beneden en zag Kaito. Ik sprong van de tak af en lande op de tak er onder. En zo ging ik veder naar beneden. Ik glimlachte droevig naar mijn broer. ‘Alles is goed hoor,’ mompelde ik toen. Ik wist nog steeds niet wat ik van die zoen moest denken. Ik en Kurai waren gewoon vrienden. Er kon niks tussen ons gebeuren. Toch? Of was ik nu fout bezig door bij hem weg te rennen? ‘Heeft hij wat bij jou gedaan?’ Vroeg hij streng. ‘Hij heeft me gezoend… Mee…’ Ik kon mijn zin niet af maken. Want toen schoot Kaito in de boom. Lekker was dat. Kon ik niet eens gewoon rouwen over mijn moeders dood! De éne zoent me. En de andere wilt de gene die me heeft gezoend vermoorden. Juist. ‘Kaito! Kom terug! Het stelde niks voor!’ Riep ik. Hij negeerde me. En toen ging alles even wat sneller. Ik zag de vuist van Kaito recht op Kurai’s gezicht af gaan en ik zag Kurai naar achteren springen. Kaito vloog Kurai nog een keer aan. Maar dit keer was het Kurai die hem een stomp verkochte. ‘Op houden jullie!’ Snauwde ik. Ze negeerde me. Ik schoot de boom in en gaf Kaito een trap in zijn rug. En stompte toen Kurai in zijn gezicht. Wauw. Ik wist niet dat ik dat kon. Alleen jammer dat ik er achter moest komen via Kurai. Bij de knalde neer op de grond. Ik wist dat er niks gebeuren kon. Want, naija konden wel tegen een val van heel hoog naar beneden. Daar waren we op gebouwd. En vooral mijn stam kon er tegen. Want zij waren er nog meer op gebouwd. ‘Waar sloeg dat nou op!’ Wilde ik weten. Kaite stond op en liep weg. Hij veegde het zand van zijn kleren af en keek Kurai nog een keer waarschuwend aan. ‘Aimey, mee komen,’ beval Kaito. ‘Nee, ik blijf hier, en jullie gaan praten!’ Snauwde ik. Kaito bleef staan. ‘Nee! Jij gaat mee!’ Snauwde hij terug. Hij vloog op me af en pakte me heel stevig bij mijn arm vast. Ik moest op mijn kiezen bijten om dat het pijn deed. ‘Laat haar los, klootzak!’ Grauwde Kurai die op stond en Kaito bij me weg duwde. Ik kroop naar achteren. ‘Hou nou eens op! Kurai heeft me alleen maar gezoend op een verkeerd moment! Dat is geen reden om te vechten!’ Schreeuwde ik. ‘Dat is wel een probleem,’ zei Kaito. Ik keek hem vragend aan. ‘Je weet toch dat de mannelijke naija zijn vrouw kiest!’ Zei Kaito. Ik lachte humorloos. ‘Krijg toch wat! Ik kies zelf wel uit wie ik wil, en als die gene mij ook wilt, word het wat. Niet anders.’ Dit keer was Kaito die humorloos lachte. ‘Hij heeft je gezoend,’ zei Kaito. ‘Nou én,’ kaatste ik terug. Kaito zwaaide met zijn armen. ‘Zoek het ook maar uit,’ grauwde hij. Hij sprong weg en ik wende me tot Kurai. ‘Wat Kaito zegt is een leugen hé?’ Vroeg ik. Kurai haalde zijn schouders op, ‘niet helemaal. Als dochter van de stam leider zoek jij juist de man uit, en heeft de man niks te zeggen, maar voor de rest heeft je broer het verzonnen,’ zei hij. ‘Wat een klootzak,’ mompelde ik. ‘Ag, ik zoek ook uit wie ik leuk vind, maar ik hoef de gene niet als hij mij niet leuk vind,’ zei ik. ‘Ik hou het eerlijk,’ zei ik toen. Kurai draaide zich om. ‘Dus, jij vind mij niet leuk?’ Mompelde hij. Ik zweeg. Ik vind hem wel leuk, maar nog niet leuk genoeg. Wat moet ik in godsnaam zeggen zonder hem te kwetsen? ‘Ik vind je wel leuk, alleen… Het gaat allemaal nu te snel, mijn moeder is net dood, ik kan weer praten, het moet allemaal niet zo snel gaan,’ zei ik zacht. Kurai knikte. ‘Oké, ik zou je de tijd geven die je nodig hebt,’ zei hij. Ik knikte dankbaar. ‘Kom mee,’ zei Kurai. Ik glimlachte en ging met hem mee. Waar heen wist ik niet. In ieder geval weg bij deze begraaf plaats. ‘We kunnen wel gaan jagen bij de water val,’ stelde hij voor. Ik knikte. ‘Dat klinkt leuk,’ beantwoorde ik. Ik rende samen met Kurai over het gras, en samen sprongen we over boom stammen richting de waterval. Daar had je vissen. En aangezien het een warme dag was had ik wel zin om een vis uit het water te plukken. En de stam had er ook wat aan. Over twee manen zou ik leren met medicijnen om gaan. Of ik er zin in had? Nee, beslist niet! Ik was niet het soort type om met medicijnen om te gaan. ‘Hé, Aimey, kijk daar!’ Ik richtte mijn blik op waar Kurai zijn vanger naar toe had gewezen. ‘Kom op, schiet een pijl op de vis af!’ Moedigde Kurai me aan. En dat deed ik. Ik kneep mijn éne oog dicht en richtte de pijl op de vis. Toen liet ik los. En, ja het lukte me. Kurai deed het zelfde, maar dan op een andere vis, en veel sneller, hij had de tijd niet nodig om zich er op te focussen, hij deed het gewoon. En het lukte hem ook. Ik sprong van de rotsen af en rende naar het water. Ik trok mijn rock om hoog en pakte de vis. ‘Je moet eens wat kortere rocken dragen, of broeken, dat werkt veel beter,’ zei Kurai met een knip oog. Ik keek hem met versmalde ogen aan. ‘Ik ben het medicijn meisje, vergeten? Ik moet er zo bij lopen,’ gromde ik. ‘Een kortere rock kan toch wel?’ Zei hij toen. Ik trok de pijl uit de vis. ‘Ja, dat wil jij wil hé,’ zei ik. Hij moest lachen. Ik niet. Ik sprong om hoog en ging terug naar het plekje waar ik het beste zicht had over de vissen. Ik zag een grote vis veder in het water. Daar richtte ik op. En dit keer nam ik wat minder de tijd. En, ja, het lukte. Ik had de vis te pakken. Ik scheurde mijn rock korter, en dook het water in, en zwom naar de vis. Maar Kurai was me voor. Hij pakte de vis, trok de pijl er uit, en gooide de vis en de pijl op het land. Hij pakte me bij mijn schouders en duwde me onder het water. Ik kwam weer boven en deed het zelfde terug. Met mijn voeten trappelde ik naar achteren. ‘Waar sloeg dat nou weer op,’ riep ik Kurai toe. ‘Lol maken is toch niet verboden?’ Zei hij grijnzend. Ik grinnikte, en dook onderwater. Ik ging op zijn benen af en trok hem omver. Zoals verwacht viel hij. We moesten allebei lachen. Toen zwom ik dichter na hem toe. Ik was er klaar voor. Ik had mijn keuze gemaakt. En de keuze was… ‘Kurai, ik heb na gedacht,’ zei ik zacht terwijl ik hem recht aan keek. Hij keek mij ook aan. Hij zei niks en wachtte rustig af. ‘I…ik hou van jou, en wij horen bij elkaar, ik wil jou als mijn partner, als jij dat ook wilt,’ zei ik toen. Hij zwom naar me toe en drukte me tegen hem aan en zoende me. En ik zoende met hem mee. Ik was er zeker van. Wij hoorde bij elkaar.
- Chapter 5:
We lagen op het gras dicht bij de rivier waar we net gevist hadden, en ook gezoend. Ik lag tegen Kurai aan en nam zijn warmte helemaal in me op. Mijn kleding was nat, dus zo kon ik echt niet terug naar het kamp. Ik had al een smoes om te verklaren waren mijn kleding zo vies was. En dat was dat ik was gestruikeld van een heuvel af was gerold. Ik hield van Kurai. Die vier manen dat ik hem nu kende kon ik zo goed met hem op schieten. Hij was lief voor me. Beschermde me. En ik kon lol met hem maken. Wat wou je nog meer? Hij was gewoon het perfecte vriendje. En als of de duivel het op ons gemunt had kwam Kaito razend door de bosjes op ons af lopen. ‘Jij, oh jij vuile klootzak dat je ook bent! Jij zorgt er gewoon letterlijk voor dat mijn zusje in de problemen komt, hé,’ snauwde Kaito razend. Hij liep strak langs me heen en pakte Kurai bij zijn arm. En aan zijn spieren te zien, had hij hem pijnlijk stevig vast. Kurai rukte zijn arm moeiteloos op. ‘Hm, kan je niet accepteren dat wij samen zijn? Laat ons in godsnaam eens met rust!’ Snauwde Kurai terwijl hij mijn broer weg duwde. Kaito was zo lief voor mij, altijd, zelfs wanneer ik me er mateloos aan ergerde, zoals nu. Nu nam hij het voor me op, zonder dat ik wist waarom. Maar ik was nu wel boos op hem. En op dit moment kon ik hem maar al te makkelijk weg wenzen. ‘Kaito rot op, laat mij en mijn vriend met rust,’ zei ik nadrukkelijk op mijn vriend. Kaito keek me met versmalde ogen aan. ‘Je houd ons in de gaten hé? En laat me raden, jij gaat er alles aan doen om dit te stoppen?’ Zei ik op een strakke toon. Kaito keek me boos aan. Hij liep razend op me af en pakte me bij mijn arm. Hij schudde me een keer goed hard door elkaar en keek me toen weer aan. ‘Dump hem! Nu!’ Grauwde hij. Ik probeerde me los te rukken. ‘Nee! Ik heb hem gekozen, en ik hou van hem!’ Snauwde ik. Hij hees zijn hand op, en toen leek alles even in slow-motion te gaan. Kurai draaide zich om en bewoog zo snel hij kon Kaito en mijn kant op. Hij wou de arm van Kaito pakken. Maar hij was te laat. Kaito’s hand raakte mijn hand, en mijn hoofd schoot de andere kant op. Het prikte en het deed pijn. Kaito hoorde ik schreeuwen. Ik hoorde Kurai schreeuwen. Het was vreselijk. Ik sprong naar achteren. ‘Hou op! Hou op! Kaito, rot op! Rot op! Ga weg!’ Schreeuwde ik. Ik streek met mijn hand over mijn wang heen. En voelde de pijn. Ik voelde me gebroken. Ik vond dit niet leuk. Ik kon wel janken. Beter gezegd. Ik stond ook te janken. Kaito stond spontaan stil en keek schokt naar mij die jankend stond te schreeuwen. Kurai gaf hem een duw, en Kaito draaide zich om en sprong weg. Kurai liep voorzichtig naar mij toe. ‘Wat heeft hij?’ Vroeg Kurai aan mij. Ik zei niks. Ik stond daar maar wat. ‘H…hij sloeg m…mij…’ stotterde ik. Dat had hij nog nooit gedaan. Hij was altijd wel ruig met mij. Maar nooit, nooit zo. Hij deed nooit zoiets bij mij. We maakte wel eens ruzie. Maar nooit zo. ‘Aimey,’ mompelde hij terwijl hij me tegen hem aan drukte. Ik pakte hem vast en kneep zijn kleding bij een en begon te huilen. Ik schokte tijdens het huilen. Mijn moeder was dood. Mijn broer waar ik zo dol op was had me geslagen. Alles was zo raar nu. Ik was zo in de war. Waarom moest dit zo nodig gebeuren. Waarom! Waarom! ‘Waarom?’ zei ik hard op. ‘Ik weet het niet Aimey, ik weet het niet… Als het kon, zou ik met hem praten… Maar dat kan niet… Laat hem voorlopig maar alleen, en laat hem naar jou toe komen,’ zei hij zacht terwijl hij mijn rug streelde. Ik zei niks meer. Ik huilde alleen maar en liet me door hem troosten. ‘Het lijkt me beter als we terug gaan,’ mompelde Kurai in mijn oor. Ik bleef nog even zo tegen hem aan staan, en toen maakte ik me los. Ik keek hem aan en knikte. Ik had graag nog wat langer zo bij hem gestaan, maar ik wist dat ik terug moest. Ik moest mijn kleren vervangen, en ze daarna schoon maken. Ik pakte mijn pijl en boog en liep samen met Kurai terug. De reis terug leek langer te duren dan dat het werkelijk was. Ik zat telkens met de vraag; waarom sloeg hij me, waarom? Toen we terug bij het kamp waren ging ik direct naar mijn kamer. Tot mijn grote opluchting was Kaito er niet. Ik had nu echt geen behoefte aan hem. Ik ging naar de bak met kleding. Ik vond een van vossen gemaakte shirt en een van herten gemaakte broek. Ik verschoonde mijn kleren en ging toen op mijn bed zitten met mijn vieze kleding in mijn hand. Ik zuchtte en staarde wat naar voren. Het beeld hoe mijn broers hand op mijn gezicht af vloog stak in mijn hard. Het beeld hoe Kurai zijn arm vast wou pakken. Alles. De geschokte blik van mijn broer, het deed allemaal zo’n pijn. Waarom nu. Waarom nu ik rouwde over mijn moeder. Waarom was mijn moeder er nu niet om mee te praten. Waarom stelde ik zulke nutteloze vragen aan me zelf. Ik stond op en liep geïrriteerd heen en weer. Toen hoorde ik mijn broer deze kant op komen. Hij kwam naar binnen. En ik kwam naar buiten. Kort zag ik hem. Ik voelde dat hij mijn naam wou zeggen. Maar ik negeerde hem en liep met mijn vieze kleren weg. Via de liaan ging ik weer naar beneden en ik liep toen naar het kleine beekje vlak naast hem kamp. Ik stopte het in het water en hoorde toen mijn vader mijn kant op komen. ‘Aimey,’ groette hij me. Ik legde mijn jurk aan de kant en draaide me om naar hem. ‘Hallo pap,’ zei ik koeltjes. ‘Dus je hebt je partner gekozen?’ Zei hij. Ik knikte. ‘Kurai en ik hebben samen voor elkaar gekozen ja,’ zei ik nadrukkelijk op samen. Hij knikte. ‘Waarom hem,’ vroeg hij. Ik balde mijn vuisten. ‘Jij ook al! Wat is er in godsnaam met jullie aan de hand!’ Snauwde ik. Mijn vader zei niks. ‘Ja, ik weet hij heeft domme dingen gedaan, en heeft onze stam bloed niet. Nou en. Hij leeft hier wel, en is geaccepteerd, anders was hij hier nu niet!’ Snauwde ik hem toe. Mijn vader knikte. ‘Ik ben blij boor je,’ mompelde hij terwijl hij zich om draaide en weg liep. Wat heeft iedereen? Jemig. Ik kan niet eens gewoon verliefd zijn! Ik pakte mijn vieze kleding en maakte het veder schoon. Naast me lag een mandje met kruiden. En die gebruikte ik. Ik haalde er een vol handje uit en veegde het op mijn kleding. Het begon te schuimen en ik veegde met mijn hand over mijn kleding. Toen ik daar klaar mee was schudde ik mijn jurk uit en stond op. Ik liep naar de waslijn en hing het daar aan op. Ik draaide me om en toen stond mijn moeder voor me. Ik verstijfde. Ik zei niks. Ze liep naar me toe met een vredige uitdrukking op haar gezicht. ‘W…wat…’ mompelde ik stijfjes. Ze stak haar hand uit. ‘Dag lieverd,’ mompelde ze. ‘Mam,’ fluisterde ik. ‘Jij bent dood… Hoe… wat…’ Stotterde ik. ‘Ik ben dood ja… Maar ik leef nog steeds, ik leef nog steeds in jouw hart,’ zei ze liefdevol. Ze sloeg haar armen om me heen dat aan voelde als een zachte tinteling. ‘Ik heb je vergeven, en zo erg was het niet.’ Ik wou mijn armen om haar heen slaan, maar mijn armen wouden niet bewegen. ‘Niet doen,’ mompelde ze zacht in mijn oor. ‘Ik ben blij dat je voor Kurai hebt gekozen, jullie passen goed bij elkaar, en jullie zullen samen heel gelukkig worden,’ fluisterde ik. ‘Is er toch nog iemand het met me eens,’ fluisterde ik. Ik hoorde mijn moeder zacht lagen. Het klonk prachtig. Ik wist niet dat ik huilde. Ik wist niet of het van verdriet was, of juist van blijheid. ‘Niet huilen, liefje,’ mompelde mijn moeder. ‘Hoe kun je hier zijn?’ Vroeg ik stotterend. ‘Om dat jij dat wilt,’ zei ze zacht. Ik zei weer niks. ‘En het spijt me dat jij van mij de nieuwe Healer moest worden. Ik weet namelijk was jij wilt, en maak je droom was, maar zorg ook voor de zieken,’ zei mijn moeder. Kort om, ik mocht krijger zijn, en Healer. Ik knikte. En toen verdween ze. Heel langzaam. ‘Ik beloof het,’ zei ik zacht. Ze verdween met een vredige uitdrukking op haar gezicht. Dit was het raarste, maar ook het fijnste wat ik had meegemaakt in deze slopende manen. Ik bleef nog even zo staan als ik stond. Als of ik niet bewegen kon. Maar toen ik me bewegen wou, lukte het gewoon weer. Ik liep terug naar mijn kamer. Ik klom om hoog en liep naar mijn kamer. Ik ging daar zitten en staarde naar voren. En toen kwam hij weer naar binnen. Maar dit keer was ik niet de gene die zich om draaide en weg ging. Kaito ging weg. En hij had een tas op zijn rug. Kort wist ik niet wat ik moest doen. Maar toen wist ik het wel. Ik sprong op en rende naar Kaito toe. Ik pakte hem vast bij zijn arm en liet hem zich om draaien. ‘Wat ga je doen?’ Vroeg ik strak. ‘Ik ga Aimey. Ik ga,’ zei hij. En dit klonk niet als verhuizen naar een andere kamer. ‘Wat? Waar ga je heen!?’ Vroeg ik toen. ‘Gaat je niks aan,’ mompelde hij. Ik kneep harder in zijn arm. ‘Jij gaat nergens heen! Jij blijft hier!’ Snauwde ik terwijl ik hem terug duwde naar de slaap kamer. ‘Als iemand hier het recht heeft om te vertrekken ben ik het wel! Maar ik doe dat niet! Ik loop niet meer weg voor mijn problemen!’ Schreeuwde ik. ‘Jij hebt mij geslagen. Jij hebt mij pijn gedaan om dat jij mijn vriend niet mag! En nu ga je zeker weg lopen.’ Ik balde op nieuw mijn vuisten. ‘Lafaard dat je bent,’ gromde ik. Ik draaide me om en sprong weg. Ik gleed via de liaan naar beneden en liep naar het café. Ik liep naar binnen en ging zitten op een kruk. Een vrouw met lang donker bruin haar kwam op me af lopen. ‘Goedemiddag, dochter van de stamleider,’ zei ze deftig. ‘Noem me gewoon Aimey,’ gromde ik. Ze was duidelijk niet blij met mijn boosheid. Maar daar trok ik me nu niks van aan. ‘Wil je wat te drinken?’ vroeg ze. ‘Water met zwarte bessen sap is goed,’ zei ik zacht. Ze knikte en boog voor me. Toen draaide ze zich om en liep ze weg. Ja, dat was ik even vergeten. Mensen waren heel beleefd tegen over de familie van de stamleider. Want die zagen ze ook wel als hun koning. Ze kwam terug met een beker met dat sap er in. Ik pakte het aan en dronk het op. Ik zette de beker neer en keek rond. Toen zag ik iemand die naar mij keek. Ze glimlachte zacht. Ze wenkte of ik naar haar toe wou komen. Ik haalde mijn schouders op en liet me van de kruk af glijden. Ik liep op haar af en schoof bij haar aan. ‘Hallo, Aimey, is het niet?’ Zei ze op een vriendelijke toon. Ik knikte. ‘En wat is jouw naam als ik vragen mag?’ Vroeg ik. ‘Shaylee,’ zei ze. ‘Aangenaam, Shaylee,’ zei ik vriendelijk. ‘Aangenaam,’ zei ze toen. ‘Maar waarom moest ik komen?’ Vroeg ik toen. Ze haalde haar schouders op. ‘Ik vond dat je er nog al alleen bij zat, net als ik toen daar net,’ zei ze. Ik kon een glimlach niet onderdrukken. Weer kwam er een serveerster, dit keer met te eten. Kaas blokjes van een geit en herten vlees. Shaylee knikte dankbaar en de serveerster knikte terug. Toen vertrok de serveerster. ‘Ik krijg dit nooit in mijn ééntje op. Wil jij ook?’ Stelde ze voor. ‘Ja graag, dankjewel,’ zei ik dankbaar. Ze gebaarde dat ik eerst mocht. Ik pakte een houten prikker en prikte een stukje kaas van het dienblad af. Shaylee deed het zelfde. We aten ‘m tegelijk op en glimlachte. We wisselde verhalen uit over onze familie. En ze vertelde mij dingen over de trainingen. ‘Dat klinkt super. Morgen starten mijn trainingen als het goed is,’ vertelde ik. ‘Cool, waarschijnlijk kom je dan bij mij in de klas,’ vertelde ze. Ik glimlachte. ‘Wie zitten er nog meer bij jou?’ Vroeg ik. ‘Een ander meisje, Shaunee, en nog een meisje Kate,’ vertelde ze. ‘Geen jongens?’ Vroeg ik. ‘Nee, geen jongens,’ bevestigde ze. ‘Jij word toch Healer?’ Vroeg ze. ‘Klopt, Healer en krijger,’ zei ik. ‘Gaaf, ik wist niet dat dat ook mogelijk was,’ zei ze. ‘Mijn moeder zei van wel,’ zei ik toen. Ze grinnikte. ‘Gaaf, kan je jouw eigen wonden genezen terwijl je vecht,’ grapte ze. Ik moest lachen. En zo praatte we nog even door. Toen ik naar buiten keek zag ik dat het al laat was. En ik was niet de enige die dat op merkte. ‘Nou, dan zie ik je morgen,’ zei ik toen. Ze glimlachte. ‘Tot morgen dan,’ zei ze. Ik stond op en zwaaide nog even. Toen ging ik terug naar mijn kamer. Tot mijn opluchting zag ik Kaito op zijn zij in zijn bed. Ik negeerde hem en verwisselde mijn kleding. Toen ging ik liggen en viel ik slaap. Morgen trainen. Dat klonk fantastisch.
- Chapter 6:
Ik droomde over mijn eigen Taigora. Dat was mijn lievelingsdier. Een Taigora was een reuzen tijger met zo wel vlekken als strepen. Ze waren fel geel gekleurd, soms waren ze ook rood, dan heette het gewoon een rode Taigora. Ik had een leren zadel voor mijn Taigora gemaakt. En die had ik versierd met veren. Ik was dol op veren. Ik maakte bijvoorbeeld ook wel eens een rok voor me zelf, en daar deed ik dan veren aan. Of aan mijn riem voor mijn broeken, zaten ook wel veren aan. Aan mijn tassen zaten ook altijd veren, maar ook tanden van de dieren die ik had gedood. Ik werd wakker door mijn nieuwe vriendin Shaylee. ‘Hey, wakker worden slaap kop,’ zei Shaylee. Ik wreef met mijn hand over mijn oog en keek slaperig op. Ik sloeg mijn benen uit bed en grijnsde naar haar. Was ik bijna vergeten. Vandaag ging ik trainen. Eindelijk. Ik ging leren vechten, in plaats van bezig met medicijnen. Daar over gesproken. Daar ging ik morgen mee bezig. Ik zou wel zien of het leuk was. Als het echt niet leuk was, zou ik een ander wel Healer laten worden. Al wist ik dat dat onmogelijk was. Ik had Healer bloed. Dus moest het maar. Al zag ik me zelf niet snel mensen genezen. Daar was ik te veel, tja, Aimey voor. ‘Hey, waar zit je met je kop?’ Shaylee keek me met een vragende blik aan. Ik grijnsde flauwtjes. ‘Ik dacht na over hoe leuk de training zou zijn,’ zei ik flauwtjes. Shaylee rolde met haar ogen en ik haalde mijn schouders op. Ik pakte mijn leren pakje. Het was een beetje jager achter. Mijn buik was bloot en mijn scheen benen waren ook bloot. Het bestond zeg maar uit een leren topje versierd met Pantareo vacht. Een pantareo was een soort van vos en panter gekruist. Een pantareo was geel/rood en had vlekken, maar ze hadden een hele dikke vacht en een puntige snoet, daar in tegen is de onderkant van de bek wit, even als de keel , buik en punt van de staart. Pantareos zijn daar in tegen ook giftig, ze hebben een bek vol met puntige tanden waar van de hoek tanden heel lang zijn. Aan een beet van een Pantareo kun je dood gaan. Dus ja, ze moesten wel dood gemaakt worden wanneer je ze tegen kwam. Want het was; of jij dood, of de pantareo dood. Ik trok mijn bruine leren laarzen aan en maakte van mijn bos haar een staart. Een paar losse plukken bleven voor mijn gezicht hangen. ‘Je ziet er veel te sexy uit voor een training, maar het wel goede kleding. En… Neem je wapens mee,’ ze weest met haar vinger naar mijn muur waar ik mijn pijl en boog had hangen. Ik pakte de koker en deed die over mijn schouder, en ik hield mijn boog vast. Ik zette een dolk in mijn dolkenhoesje. ‘Nu ben je klaar,’ zei Shaylee. Ik grijnsde. En op dat moment kwam Kurai binnen. Hij liep naar me toe en gaf me een kus op mijn voor hoofd. ‘Wow, je ziet er sexy en gevaarlijk uit,’ zei hij onder de indruk. ‘Ja pas maar op, straks dood ik je met mijn gevaarlijke-sexyheid,’ grapte ik. We alle drie moesten lachen. Shaylee trok aan mijn arm. ‘Kom, we moeten nu echt gaan,’ zei ze. Ik liet me door haar mee trekken en zwaaide Kurai uit. ‘Tot vanavond, Kurai,’ riep ik hem toe. Ik meende nog iets van tot vanavond terug te horen. Ik rukte me los uit de greep van Shaylee en ging naast haar rennen. We sprongen op een omgevallen reuzen boom. En met reuzen boom bedoel ik ook reuzen boom. De boom leidde naar de trainingsplek. Ik zag mijn groep al staan. Ik zag drie meisjes staan. En met mij en Shaylee er bij waren we met z’n vijven. Ik verstijfde toen ik de leraar herkende. O, god, dat meen je niet gaat híj ons trainen? Het was Artan. ‘Welkom, Shaylee… En wie we hier hebben…’ Hij sprong naar me toe en pakte me bij m’n arm. Hij trok me mee naar de plek waar hij zo juist had gestaan. Voor de groep. ‘Jullie kennen haar vast wel. Zo niet, dan moet ik ook maar eens aan jullie verstand werken,’ begon hij. Ik rolde met mijn ogen. ‘Dit is Aimey, jullie nieuwe klas genoot,’ zei Artan als of het super speciaal was. ‘Nou wou, moet ik nou ook wat over me zelf vertellen?’ Zei ik droog. ‘Dat lijkt me van wel, elke nieuweling moet dat doen,’ sprak hij plechtig. Als of ik nog niet genoeg met mijn ogen had gerold, rolde ik met mijn ogen. ‘Nou, oké dan. Ik ben Aimey, dochter van onze vorige Healer, en dochter van onze leider. Ik ben nu acht manen oud, morgen ben ik negen manen,’ vertelde ik. Ik bleef dan nog wel zestien in mensen jaren. Pas wanneer ik zo’n tien manen oud was zou ik zeventien zijn. Manen en jaren, het was allemaal zo ingewikkeld. Ik begon langzaam leeftijden al te vergeten. Maar dat maakte niks uit. Hier deden we niet aan verjaardagen. Vroeger wel. Maar nu niet meer. ‘Wat moet ik nog meer vertellen?’ Vroeg ik luchtig. ‘Wat zijn je hobby’s… Trouwens, ik ben Kate,’ ik trok mijn wenkbrauw op. Vroeg ze nou letterlijk naar mijn hobby’s? Ag ja. ‘Mijn hobby’s? Jagen en vechten,’ besloot ze er maar van te maken. Kate knikte. Toen stak een super bleek meisje haar hand op. Haar tekens waren amper te zien. Arm ziel. Mijn tekens waren hier bijna het donkerst. Die van Artan waren ietsje donkerder. Dus het bleek al dat hij sterker was. ‘Ja?’ Zei ik dan maar. ‘Klopt het dat Kurai jouw partner is?’ Vroeg ze. Ik glimlachte. ‘Ja, dat klopt. Hoe zo? En wat is jouw naam?’ Besloot ik te zeggen. ‘Nee, gewoon… En mijn naam is Seria,’ zei ze. ‘Ik ben Nemesa,’ zei een meisje met ongeveer net zulke donkere tekens als Shaylee en het overige meisje die Shaunee wel moest wezen. ‘En jij bent dan zeker Shaunee?’ Vroeg ik. Het meisje met het git zwarte haar knikte. Kate had blond tot wit haar. Shaylee had ook zwart haar. En Nemesa had licht bruin haar. En ik had het donkerste haar. Het zwartste haar. Toen hoorde ik geklap achter me. Ik versmalde mijn ogen en sprong naar de meisjes toe waar ik bij ging staan. ‘Bravo, bravo, mooie preek Aimey,’ zei Artan. Ik keek hem enkel aan met versmalde ogen. Toen schoot hij naar voren. Iedereen sprong aan de kant. Automatisch pakte ik mijn dolk. Ik pakte hem bij zijn vrij lange haar en hield te dolk bij zijn nek. ‘Auch, dat is nou jammer. Slechte verassing aanval,’ zei ik sluw. Ik hoorde iedereen hun adem in houden. Met Ik liet los waarna ik nog even extra hard tegen zijn hoofd duwde waar door hij op de grond viel. Artan stond op en veegde het stof van zijn kleding. ‘Goede actie, Aimey. Ik mag je nu al meer,’ sprak hij. Ik keek hem enkel gemeen aan. Ik mocht hem. Maar ik mocht hem ook weer niet. Shaylee kwam bij me staan en gaf me een por in mijn arm. ‘Hoe deed je dat?’ Vroeg ze. ‘Instinct,’ zei ik overdreven wijs. Artan wenkte ons mee. En wij volgde. ‘Pak jullie pijl en boog,’ beval hij. En we gehoorzaamden. We stormden door een rij bomen tot we bij een open plek kwamen in het bos. Reuzen bomen staken boven ons uit terwijl we in een soort van cirkel stonden. Er was waren vier lijnen getrokken. En we moesten op de tweede lijn staan, het dichts bij een rijtje bomen van zeven. Er stonden cirkels op getekend in kleuren. Ik wist al wat de bedoeling was. We gingen leren richten met onze pijl en boog. Maar dat kon ik wel. Ik kon vissen uit een beek schieten. Dus waarom dit niet. We gingen allemaal in een rij staan. Ik pakte mijn pijl en boog en richtte op de rode stip in het midden. En we lieten allemaal tegelijk los. Ik raakte de rode stip. Shaylee en Shaunee ook. Kate niet, zij rakte de derde cirkel en Nemesa de cirkel naast de rode stip. ‘Goed zo, en denk snel!’ Artan gooide stokken, waar onder voor mij een hele dunne stok. Ik schot en kreeg de stok te pakken, en de pijl met de stok raakte de rode stip. Weer keek iedereen me verbaast aan. ‘Hoe doe je dat?’ Vroeg Shaylee. ‘Gewoon niet nadenken, maar doen,’ vertelde ik. Het was ook zo. Ik dacht niet na. Ik deed het gewoon. Artan liep naar me toe. ‘Ik wil dat je een konijn en een muis voor me gaat vangen,’ zei hij. Ok. Dus ik moest een konijn en een muis gaan vangen. ‘Shaunee, ga haar achter na, en houd haar in de gaten dat ze het wel met pijl en boog doet. O wee, als jullie gaan kletsen,’ beval hij streng. Shaunee knikte en sprong de bomen in. Ik knipperde even met mijn ogen. En toen was Shaunee al verdwenen. Ik keek nog even naar Artan en knikte toen. Toen verdween ik in de bosjes. Ik sprong over een boom stam heen en rende super snel, maar geruisloos door, terwijl mijn goud gekleurde ogen mijn omgeving in de gaten hield. In stond plotseling stil toen in een zwart gedaante rond zag huppelen. Ik had de vermoedens dat het een konijn was. Zonder aarzelen of even wachten schoot ik een pijl af. De pijl stoof er op af en raakte de nek van het dier. Ik sprong er in één beweging op af en bleef voor het dier staan. Het was een konijn met rode ogen. Hmm, dat had ik nog nooit gezien. Maar het was een konijn. Ik pakte een stuk touw en bond het om de achter poten van het konijn, en ik hing ‘m aan een bandje van mijn topje. En toen ging ik veder. Op zoek naar een hert. Ik sprong de bomen in en sprong van tak naar tak door. In de verte zag ik een gedaante door de bomen heen springen. Dat was Shaunee. Ik zag dat ze stil stond en me in de gaten hield. Ik rolde even met mijn ogen en schudde met mijn hoofd. Ik keek om laag en zag een hert. Ik pakte een mooie pijl en zette ‘m op mijn boog. Ik versmalde mijn ogen en schoot de pijl af. En raak. Ik sprong naar beneden en maakte ook een trouw om de hert zijn achter poten. Toen verstijfde ik. Mijn gele ogen vonden een snelle beweging in de bosjes. Maar dat was niet van Shaunee. Shaunee leek daar in tegen ook weer verdwenen te zijn. En toen viel iets mij aan. Mijn boog viel op de grond. Ik greep naar mijn dolk. Maar toen ik de vacht zag, zag ik dat het een Taigora was. Dat meen je niet! Het gene dat ik altijd al wou. Ik liet de dolk los en maakte me met een vlugge beweging los. Ik sprong recht om hoog en liet me op de rug van de Taigora vallen. Ik sloeg mijn armen instinctief om de nek heen van het dier. Het dier rende alle kanten op. Maar toen stopte hij met bewegen en bleef hij stil staan. Ik liet me van het dier af glijden en ging voor de Taigora staan. Ik stak mijn hand uit en boog mijn hoofd om me onderdanig op te stellen. De Taigora deed niks. Maar ik gaf niet op. Toen deed de Taigora een stap dichter bij. Ik voelde me warm van binnen worden. De Taigora drukte langzaam zijn snoet tegen mijn hand. Ik keek heel langzaam op. De Taigora keek me aan. Er lag iets vertrouwds in die blik. Hij was precies het zelfde als in mijn dromen. Ik bleef staan. De Taigora drukte zijn kop tegen mijn buik aan en boog uiteindelijk zijn kop. Hij draaide zich een stuk op waar door ik hem nu van de zij kant zag. Aan zijn houding zag ik dat ik op hem mocht zitten. Zonder aarzelen klom ik op het dier. Ik had het hert vast aan een touw. Als of de Taigora mijn gedachte las begon hij te rennen. Met mijn ene arm hield ik de Taigora vast, en mijn andere hand hield ik het touw vast van de hert. Toen we terug kwamen zaten Kate, Shaylee, en Nemesa rustig te eten. Ze keken eerst angstig en toen verbaasd toen ze me aan zagen komen met een konijn aan mijn rug en een hert, en zittend op een Taigora. Artan kwam aan gelopen en bleef op een gepaste afstand voor de Taigora staan. ‘Dat meen je niet. Ik vraag je op jacht te gaan, en een Taigora heeft jou meteen ook gekozen,’ zei hij. Ik grinnikte. Ik liet me van de Taigora glijden en streelde zijn schouder. Wat was hij mooi. ‘Zijn naam is Timber,’ zei ik. Timber liet een zacht lief gebrom horen als teken dat hij weer ging. Ik wist dat ik vanaf nu maar hoefde te fluiten en hij zou komen. ‘Zoals je ziet heb ik een hert, en een konijn gevangen,’ en toen bedacht ik me dat mijn pijl en boog nog in het bos lagen. Op dat moment kwam Shaunee aan gelopen. ‘Je was je pijl en boog vergeten,’ zei ze droog. Ik glimlachte flauwtjes. ‘Dankje,’ zei ik. ‘Je hebt een Taigora?’ vroeg ze. ‘Ik heb geen Taigora, hij heeft mij,’ verbeterde ik haar. Dit was een van de leukste dagen die ik had gehad. De leukste was altijd nog dat ik en Kurai samen kwamen.
- ::"Bright's::
Innerghost||Brightspots||Thrushdive||Smokegaze||Tigerleap Roughpaw||Lucidpaw||Viperpaw||Maplekit'||Nightkit, Starclan cats Lightheart(RC)||Stormvoice(SC)||Smoketear(RC)
ThxBabs<3
Laatst aangepast door Brightpaw op di 7 aug 2012 - 3:19; in totaal 4 keer bewerkt |
| | | Nathalie 3034 Actief I'm a Queen from Starclan
"You're only dead when anyone who lived with you is gone too" -Brightspots 05-07-2016
| |
| Onderwerp: Re: //Many Years Later di 7 aug 2012 - 3:15 | |
| - Chapter 7:
Ik pakte een scherpe steen en pakte één van mijn pijlen. Met de éne steen raasde ik over mijn pijl heen, en kleine snippertjes hout vielen op de grond. Zo ging ik even door terwijl ik met mijn hoofd helemaal weg zonk in mijn gedachte. Ondanks de dood van mijn moeder leek alles in eens goed te gaan in mijn leven. Mijn vader was meer een vader voor me geworden, ik had een partner, Kurai, de liefste en beste jonge die ik ooit had ontmoet. Ik had vrienden gemaakt, waar onder een meisje Shaylee. Ik mocht haar wel. Ik had ook een ander meisje ontmoet die me gisteren bij de training had gevolgd om me in de gaten te houden tijdens mijn jacht, om dat alles wat ik daar “leerde” zo perfect deed. Logisch, ik kon heel veel al. Ik had gister een Taigora gekregen, of beter, hij had mij gekregen. Want ik was zijn baas niet. Het gekraak van een stokje trok me weg uit mijn gedachte. Ik draaide mijn hoofd om en keek toen in de ogen van mijn broer, Kaito. Het was niet zo goed gegaan de laatste nacht dat ik met hem mee had gemaakt. Hij had gezegd dat hij weg zou gaan, en ik had mijn longen uit mijn lijf geschreeuwd toen ik had gezegd dat ik het daar dus niet mee eens was geweest. Ik draaide mijn hoofd terug naar mijn pijl en steen en begon veder te slijpen. ‘Zeggen we geen hallo mee?’ Vroeg Kaito. ‘Waarom zou ik?’ Antwoordde ik zacht en kil. Ik ging veder met slijpen en wenste dat hij verdween. Ik was nu wel klaar met hem. ‘Aimey,’ zei hij. Ik stond op, pakte mijn koker met pijlen en slingerde het over mijn rug, ik stak de losse pijl in de koker en gooide het steentje weg tegen een boom aan. Ik pakte mijn boog en zette die ook op mijn rug. En toen floot ik, een lange, heldere fluit. Ik hoefde niet lang te wachten of mijn Taigora, Timber kwam al in beeld. Hij keek me aan met zijn diepe bruine ogen. Ik liep rustig naar Timber toe en legde mijn had op zijn snoet. Toen slingerde ik een been over zijn rug en ging ik zitten. Ik merkte op dat ik nog een zadel voor hem moest regelen. ‘Aimey… Wat ga… Wat…’ Zei hij verbaasd. Ik keek om en keek recht in zijn groene ogen. ‘Wat moet je van me?’ Gromde ik. Timber deed een stap naar achteren en ik keek Kaito met versmalde ogen aan. Toen schoot ik op de rug van Timber weg. ‘Aimey!’ Hoorde ik Kaito nog net roepen. Op de rug van Timber barste ik in huilen uit en Timber stopte met rennen. Op een looppas ging hij nog even veder, en toen stopte hij. Ik liet me van Timber af glijden en Timber ging hurken zo dat ik tegen zijn schouder aan kon leunen. Ik staarde naar de lucht. Ik kon het nu niet goed maken. Ik was nog, tja boos? Ik wist het eigenlijk niet. Ik kon niet klaar met hem wezen. Ik was altijd zo dol op hem geweest. Hij was altijd mijn grote broer geweest. De gene die ik vertrouwen kon. En nu had ik een vriend, en nu ging dat alles de mist in. Hoe? Waarom? Ik snapte er niks van. Ja, Kurai had slechte dingen gedaan. Nou én? Kurai had er spijt van, maar toch, toch was er iets. Ik sloot mijn ogen en zag de beelden voor me over hoe Kaito de laatste tijd tegen mij had gedaan. Hij had me geslagen, tegen me geschreeuwd, en hij haatte mijn partner. Ik kon er niet mee leven, ik kon niet meer met mijn broer leven. Ik opende mijn ogen en pakte mijn pijl en boog. ‘Hmm, wat denk je er van, zou ik alvast zelf trainen?’ Vroeg ik aan Timber. Timber liet een instemmend gebrom horen, en ik grijnsde half. Timber hees zijn kop op en drukte die tegen mijn rug aan waardoor ik op de grond viel. Modder kwam op mijn gezicht te zitten en ik draaide me om. ‘Waar was dat goed voor?’ Vroeg ik terwijl ik naar hem keek. Hij bromde en ik grinnikte. ‘Kom mee,’ zei ik tegen hem. Ik stond op en pakte een groot blad en een paar takken. Timber kwam aan zetten met een modder bal. Perfect. Ik pakte het vast en prikte het op een stok. Het blad maakte ik er ook aan vast en daar aan vast maakte ik de overige vier stokken vast. Nu was het een mens van modder, bladeren, en takken. Ik grijnsde en zette het tegen een boom aan. ‘Timber, kom,’ zei ik. Timber kwam naar me toe lopen en hurkte. Ik ging op Timbers rug zitten en toen begon hij te rennen. Ik pakte een pijl en mijn boog, ik zette mijn pijl in de boog en kneep mijn linker oog dicht. Ik staarde naar waar het hard van de mens zat en schoot er op af. Mis. Timber bleef door lopen wat het moeilijker maakte. Maar in de toekomst zou ik dit moeten kunnen. Ik zette op nieuw een pijl op mijn boog en schoot weer. Dit keer raakte ik niet eens het lichaam. Ik deed het nog een paar keer, en elke keer ging mis. Weer zette ik mijn pijl op mijn boog en ik schoot weer. Mis, toen deed ik het nog een keer, en toen was het raak. Ik grijnsde. ‘Yes,’ zei ik blij. Dit was goede afleiding. Timber begon in eens heel snel te rennen. Ik greep snel naar zijn nek en liet één van mijn pijlen vallen. Jammer dan. Ik had er tenminste nog drie. Timber ging telkens sneller. ‘Timber!’ Riep ik. ‘Rustig, rustig, wat is er?’ Ik zette mijn armen steviger om zijn nek. Hij ging telkens sneller, en toen zag ik in eens allemaal vuur pijlen op ons af komen. Timber sprong naar achteren waar door hij een pijl ontweek. Ik sprong van zijn rug af en sloeg op zijn kont. ‘Weg hier!’ Riep ik hem toe. Vuur pijlen? Er waren bijna geen stammen die pijlen gebruikte. Toen ik goed keek zag ik de tekens van de Kryku stam op het lichaam van een Naija. Wat deden die hier? Vroeger kwamen we nog welk eens samen bij een maanlijkse ontmoeting. Maar die waren afgeschaft om dat die alleen maar vaak op gevechten tussen de Numma en Kryku, de Kryku waren vijanden van de Numma. Ze probeerde vaak geheimen van de Numma te jatten, zwakke plekken, en al dat soort dingen. Wat ik ook wist was dat de Kryku een groter gebied wou voor hun stam. Dat had ik allemaal met het geschiedenis geleerd van de vier stammen. Ik pakte een pijl en stak die dus ook in de fik. Dit had ik nog nooit gedaan. En op het moment dat ik wou schieten kreeg ik een zwaard door mijn been heen. Ik krijste een viel net niet op de grond. Ik draaide me pijnlijk om en staarde recht in de ogen van Artan. ‘Wat! Jij?’ Riep ik hem toe. Ik wist dat hij volbloed Numma was. Maar dit, dit had ik niet verwacht. Ik pakte een nieuwe pijl en wou ‘m op hem afschieten maar hij rukte de pijl en boog uit mijn handen. ‘Wat… Waarom?’ Mijn stem trilde. ‘Ja, en nee… Val hun niet aan,’ beval hij. Ik schudde met mijn hoofd. ‘Waar slaat dat op!’ Schreeuwde ik. Hij pakte me bij mijn arm en sleurde me de bosjes in. ‘Ze verwachtte nu dat ze alles voor zich hebben. Maar we wachten nog even,’ fluisterde hij. ‘Jij bent één van de beste vechters, jij moet dus nu niet aan vallen,’ zei hij. Ik keek hem met stomheid geslagen aan. ‘En daar voor steek je een zwaard door mijn been heen,’ gromde ik. ‘Het is maar een sneetje,’ zei hij luchtig. Ik rolde met mijn ogen. Hij reikte me zo’n tien pijlen aan met glinsterende punten. ‘Neem deze, deze zijn beter,’ zei hij. Ik pakte de pijlen aan, er zat een rare lucht aan merkte ik op. ‘Wat is dat voor lucht,’ vroeg ik. Hij grijnsde. ‘Gif, iedere Naija die die ziekte krijgt besmet anderen met aanrakingen,’ zei hij. Ik had het spul aan geraakt. ‘Maar maak je geen zorgen, het heeft pas effect wanneer het in je bloed komt, dan word je ziek, en dan word de ziekte pas besmettelijk,’ sprak hij. Ik grijnsde maar die grijns verdween al snel. ‘Maar wat als die zieke Naija’s hier dan komen?’ Vroeg ik bezorgd. Hij tikte op mijn schouder. ‘Maak je maar geen zorgen,’ zei hij toen. Een harde knal bereikte mijn oren. ‘Nu,’ siste Artan. Ik knikte en schoot toen de bosjes uit. Toen ik om me heen keek zag ik verschillende anderen. Ook Kurai, en een naast hem Kaito. Hij keek heel vijandig naar Kurai merkte ik op. Maar ik wist, hij zou hem niks aan doen, en ik maakte me dus ook geen zorgen. Ik pakte één pijl en richtte op een Kryku naija die zijn pijl op Artan had gericht. Ik schoot mijn pijl af en de man viel op de grond. Ik zag bloed uit zijn nog levende lichaam sijpelen en een andere hielp hem overeind en duwde hem weg, de gewonde man rende de bosjes in en verdween toen uit mijn zicht. Ik richtte mijn felle blik op mijn volgende doelwit. Vanaf hier kon ik haar niet bereiken met mijn pijl dus ik klom snel een boom in. Tak voor tak klom ik om hoog tot ik hoog genoeg was. Ik richtte mijn pijl op het misschien acht manen oudere meisje en schoot toen mijn pijl af. De pijl zoefde door de lucht heen en raakte zo haar borst. Recht in het hard. Ik grijnsde. Het was me gelukt. Ik floot en toen kwam mijn Taigora meteen in beeld, ik sprong uit de boom en lande op zijn rug. Meteen begon hij te rennen. Ik pakte op nieuw een pijl en schoot ‘m af, ik raakte een vijand en die viel neer op de grond, meteen daarna stond hij op. Ik zag Kurai vechten met een oudere man, Kurai stond op het punt te verliezen, maar dat stond ik niet toe. Ik pakte een pijl en schoot hem af, hij kwam in de zij terecht, en meteen vielen druppen bloed op de grond. Kurai keek naar mij en grijnsde. ‘Kijk uit!’ Riep hij toen. Timber maakte een rare sprong waar door ik van zijn rug viel. Timber sprong op een man en rukte de kop er af. Ik keek naar Timber die meteen weer klaar ging staan zo dat ik op zijn rug kon klimmen. Gevechten waren vreselijk, maar nu snapte ik waarom anderen het ook leuk vonden, en er dus nooit tegen op zagen. Dit was stiekem fantastisch. Ik klom om Timbers rug en meteen begon Timber te rennen, hij sprong en lande op een vrouw, ik pakte een pijl en schoot ‘m meteen op een andere vrouw af. En zo gingen we even door. En toen voelde ik een pijl in mijn boven been branden, en ik zag een pijl in Timber dij. Ik scheurde de pijl uit Timbers dij en haalde de andere pijl uit mijn boven been. Ik krijste, en Timber gromde. ‘Weg hier,’ riep ik Timber toe. Timber reageerde meteen en sprong weg. Toen het gekrijs en het geluid van schreeuwende naija’s achter ons was stopte we. Ik gleed van Timber af en staarde naar mijn wond. Ik zou hem moeten genezen. Maar dat kon ik nog niet. Of toch wel? Ik staarde naar voren en zag toen paarse bloemen. Ik dacht terug aan de tijden toen ik nog klein was en net kon zien en ik van de schommel was gevallen en door een steen een flinke wond had opgelopen, toen had ze het sap van die bloemen op mijn wonden er op gesmeerd. Ik glimlachte. Ik kan het dus wel. Ik stond op en hinkte naar het bosje bloemen toe, en pakte er vijf, drie voor Timber, en twee voor mij. Ik kneep in de bloem en liet het sap van beide bloemen op mijn wond druppen, ik smeerde het uit en beet ondertussen op mijn wang. Auwch, dat prikte dus. Ik deed het zelfde bij Timber die irriterende grommende geluiden maakte. Ik ging tegen hem aan zitten en sloot mijn ogen. Mijn wond deed pijn. Toen stopte al het geluid achter ons in één. Ik draaide me om toen ik voetstappen hoorde. ‘Jij gaat met ons mee,’ zeiden twee mannen. Ik moet toegeven, ze waren knap, maar ik had dus geen zin om met hun mee te komen. Ik staarde naar hun boven arm waar een band om heen zat. O god, dit waren Kryku naija’s. Ik zag hoe twee andere manden touwen om Timber heen gooiden die meteen dus wou aanvallen. Op dat moment werd ik strak, heel strak beet gepakt. Ik krijste. ‘Laat me los! Help! Help!’ Schreeuwde ik. Ik kon niks. Ik kon niks. Jezus, waarom moest dit nou gebeuren? Ik had hier dus geen zin in. Mijn wond deed pijn, en die twee mannen gingen me nu ontvoeren. Lekker dan. Één van de mannen pakte een zak, en binden die om mijn hoofd, en toen zag ik niks meer. Ik voelde een harde klap op mijn hoofd, en toen hoorde ik ook niks meer. Lekker dan.
- Chapter 8:
Ik opende mijn ogen maar zag niks. Het was donker en wist bij god niet wat er gebeurd was, tot het besef weer tot me door drong. Er was een gevecht geweest. Een gevecht tussen de Kryku stan en de Numma stam. Ik wist nog dat er veel vuur was geweest, heen en weer schietende pijlen, en ga zo maar door. En toen dacht ik wat er na gebeurde, ik raakte gewond en was er weg gelopen, ik vroeg me af waar Kurai nu was, wat er met Timber was, … Toen schoot alles weer tot me binnen. Ik was ontvoerd, en Timber had me geprobeerd te redden. O god, ging het wel goed met de lieve schat? Ik maakte me vreselijk zorgen. Ik wist niet waar ik was. Ik zag niks. En wist bij god niet was ik moest. Ik hoopte dat mijn lieve Taigora niks mankeerde. Ik wou recht op gaan zitten maar merkte op dat ik mijn benen niet kon bewegen. Ik wilde schreeuwen, maar ik kreeg mijn mond niet open, ik wilde kijken, maar het was donker om me heen, ik kon niks bewegen, ik kon niks zien, o god wat raakte ik in de stres. Toen zag ik heel kort een flits van licht, ik knipperde met mijn ogen en probeerde scherper te kijken, maar het lukte niet. Ik kon niks zeggen, en ik wist niet wat er ging gebeuren. Misschien ging ik wel dood, of erger, misschien was ik wel al dood en was ik beland in een soort van hel of zo. Maar dat was niet waar, want ik voelde me spring levend, ook al kon ik niks bewegen. Nog een keer zag ik een flits van licht, alleen dit keer langer. Ik probeerde geluid te maken, maar dat lukte niet. Ik hoorde een bekend geluid, het geluid van een Krodial, een groot dier dat lijkt op de uitgestorven krokodil. Ze hebben alleen zes poten en die staan wat hoger. Het zijn snelle dieren die goed kunnen klimmen en rennen. Ze worden gebruikt als rij dieren, maar ook wel als dieren om anderen te vermoorden, dus als gevecht dieren. Ik voelde een koude rilling van angst door me heen gaan. Toen zag ik nog een keer een flits van licht, weer duurde die wat langer. Wat ging er in gods naam gebeuren! Verdomme, ik wil dus echt niet dood of zo! Toen zag ik nog een keer licht, alleen dit keer bleef het licht. Ik liet mijn ogen wennen aan het licht en al snel zag ik een naija met de tekens van… Funma. Funma? Wat moest die nou? Kryku had Numma aan gevallen, dus waarom zag ik nou een Funma naija? Ik versmalde mijn ogen tot spleetjes, en toen zag ik achter hem een Krodial. Ik wist dat de Funma veel met Krodiallen werkten. Tenslotte leefde Funma meer op het platte land, en daar waren die snelle Krodiallen wel handig bij. Ik merkte wel op dat ik in een grot zat. Maar dat klopte niet. Want Kryku waren de naija’s niet in grotten leefden, niet de Funma, die maakte huisjes van takken en gigantische bladeren. Die dingen had ik allemaal geleerd van mijn moeder. Ik zuchtte. Ik wou weten wat er aan de hand was. De man met de Krodial kwam dichterbij en ik probeerde veder weg te kruipen, dat niet lukte om dat ik me niet bewegen kon. Achter de man aan kwam nog een man lopen, ik herkende de markeringen als die van de Kyrku. Nee, nee, nee! Ze werkten nu toch niet samen? Wat was er in godsnaam aan de hand dat hun tot dit toe hadden gebracht. Ik wist dat Kryku een groter gebied wou voor hun stam, maar dat van Funma begreep ik maar niet. De Kryku man kwam dichter bij en boog zijn hoofd dichter naar de mijne. Hij had een prik bij zich en stak die in mijn wang. Heel even voelde ik helemaal niks, en daarna voelde ik in eens heel veel pijn. ‘Auw!’ Riep ik uit. Ik keek kwaad naar de Kryku man, maar besefte al snel dat ik eindelijk mijn stem weer kon gebruiken. ‘Wat heeft dit in godsnaam te betekenen!’ Gromde ik. Hij lachte even nonchalant. ‘Nou, nou, ik zorg er voor dat je kan praten, ga je tegen me schreeuwen,’ zei hij terwijl hij voor me ging zitten. Ik keek hem vuil aan. ‘Waarom heb je mij ontvoerd!’ Snauwde ik. Hij moest weer lachen. ‘Ga je me nou beschuldigen van het ontvoeren van jou? Nou, nou, nou, ik ben niet de gene die je heeft ontvoerd, dat was een ander, ik ben de gene die even met jou moet praten,’ zei hij spookachtig kalm. Ik liet een zacht gebrom horen. De Kryku man wenkte de Funma man op zij en zijn Krodial volgde hem. De Kryku man wende zich weer tot mij. ‘Well, Aimey, ik moet je even wat vragen stellen,’ zei de man. Ik wou bijna vragen hoe hij mijn naam wist, maar ik besefte al snel dat ik best wel bekend was, ik was tenslotte de dochter van de leader van de Numma stam, én de dochter van de ex-healer van de stam, mijn moeder, ze was overleden, en dat kon ik nog steeds niet bevatten. ‘Eerst wil ik jouw naam weten,’ siste ik. De Kryku man knikte. ‘Mijn naam is, Hurmey,’ zei hij met zijn zware stem. Die naam herkende ik maar al te goed. Ik had nu de Leader van Kryku voor me snufferd zitten. Of ik daar blij mee was? Nee, beslist niet. Ik antwoordde niet, maar ik knikte wel om aan te tonen dat ik hem gehoord had en meteen in de gaten had dat hij de Leader was. En dat bracht een grijns op zijn gezicht merkte ik op. En dat vond ik maar niks. ‘Oké, wat voor vragen heb je?’ Drong ik brutaal aan. Niet dat dat slim van mij was. Maar ik had geen zin om de hele tijd naar zijn afschuwelijke houding te staren. ‘Waar licht jullie kamp?’ Vroeg hij meteen op bevelende toon. Mijn ogen maakte zich groot en ik keek hem aan met een kwade blik. ‘Denk je nou echt dat ik dat ga vertellen?’ Vroeg ik met opgetrokken wenkbrauwen, er lag een nonchalant lachje op mijn lippen dat hem dit keer kwaad liet kijken. Hij pakte me bij mijn schouders en kneep er in. Dat deed pijn. Maar dat liet ik niet merken, en dat was dus niet echt slim. Hij kneep harder en ik kneep mijn ogen dicht. ‘Auw!’ Snauwde ik. Hij lachte en liet me los. ‘Ga je het me nu dan wel vertellen?’ Vroeg hij met een gemene lag. Ik zweeg. En ik merkte op dat hij dat beschouwde als een ja. Maar dat was ik dus niet van plan. Ik ging niet mijn eigen stam verraden. Ik vroeg me af of het gevecht nog gaande was. Dat kon ik vragen. Ik haalde even diep adem, Hurmey keek me meteen weer aan. ‘Wat wil je vragen, kleine meid,’ vroeg hij nonchalant. Ik onderdrukte een kwade opmerking en keek hem aan. ‘Is het gevecht nog gaande?’ Vroeg ik. Ik zag hoe zijn lippen zich op krulden. Dat bezorgde me koude rillingen. ‘Nee, al een paar uur niet meer… Maar er zijn wel doden gevallen, wil je ze zien?’ Vroeg hij. Nog een koude rilling gleed door mijn ruggen graat, en ik dacht meteen aan Kurai. Nee, als hij dood was zou ik kapot gaan. Hij mocht niet dood wezen. En dat was hij ook niet. Ik dacht ook aan mijn vader, en mijn broer. Oh, ik wil hun niet kwijt zijn. En Timber, straks was mijn lieve Taigora dood. Ik haalde die spoken meteen uit mijn hoofd en knikte. Ik wou wel zien welke mensen ze van onze stam mee hadden genomen. De Funma man liep ook mee en de Krodial liep achter me. Hurmey liep links van me en de Funma man rechts. Zo meteen zou ik wel vragen wat die Funma gozer hier doet. We kwamen aan bij allemaal palen waar voor allemaal lijken lagen bedekt met bladeren. Het waren er wel veel. Maar ik wist zeker dat de meesten maar Workers waren. Workers waren de overige leden van de stam, ze zorgde voor standard dingen zoals; eten, drinken, ze maakte kleding, maar ze leerde ook vechten, niet zoals een krijger, maar gewoon om als het nodig was mee te vechten. Een leven als een Worker leek me echt saai. We kwamen aan bij een rij van drie lijken. Ik vond het walgelijk, wat behandelde ze de doden on-respectvol! Hurmey trok een blad van het gezicht van de eerste persoon af. Ik staarde er naar, maar ik herkende ‘m niet. Het was duidelijk ook geen stam lid, het was een Funma. Ik voelde de man aan mijn rechter zijde verstrakken. Volgens mij kende deze gozer die dode persoon. Daarna trok Hurmey de blad van de tweede persoon er af. Ook die herkende ik niet, het was ook een Funma. Volgens mij ging die gozer naast me ‘m straks flippen. Toen werd de derde blad van de derde persoon er af getrokken. Maar die kende ik wel. Tranen welde op in mijn ogen. Waarom, waarom hij!? Kaito, waarom, Kaito, waarom mijn broer! Dit was een leugen. Waarom! Waarom! ‘Dit is jouw broer, wat zielig voor je,’ lachte Hurmey. Mijn ogen schoten naar hem toe en ik pakte de dichts bij zijnde steen. Ik gooide ‘m naar ‘m toe en rende toen weg. Ik voelde meteen handen om mijn middel heen en ik probeerde me los te rukken. ‘Laat me los, vuile klootzak! Laat me los!’ Schreeuwde ik. Er werd een hand op mijn lippen gedrukt en ik werd mee getrokken. Ik werd terug gegooid in de zelfde grot. Kaito, Kaito, Kaito, Kaito! Nee, nee, nee! Wees nou niet dood. Jij was het niet. Het was gewoon een verbeelding. Jij was het verdomme gewoon niet. Dat mag niet. O, waarom. Waarom had ik nou ruzie met je moeten hebben. Waarom, waarom! Nee, nee, nee! Ik merkte niet dat ik in het wild sloeg om weg te komen, het enige wat ik voor me zag was Kaito’s glansloze ogen. Ik voelde alleen maar verdriet en schuldgevoel. En toen werd weer alles zwart voor mijn ogen, een klap op mijn hoofd liet me weer buitenbewustzijn raken. Maar dit keer was het van korte duur. Alweer opende ik mijn ogen, en dit keer zat er een jonge naast me van mijn leeftijd. Al wist ik echt niet meer hoe oud ik was. Ik voelde me gewoon jong. Leeftijd maakte uiteindelijk ook gewoon niet meer uit. Je was uiteindelijk gewoon jong, jong volwassen, volwassen, oud volwassen, oud, en heel oud, en daarna stopte het. Maar dat maakte nu niet uit. ‘Je bent wakker,’ dit keer werd ik begroet door een kalme stem. Maar dat hield niet weg dat ik hem niet vuil aan keek. Ik was kwaad, het beeld van mijn dode broer stak nog steeds in mijn ogen, hart, overal. ‘Het spijt me voor je,’ mompelde hij. Hij bleef waar hij was, en dat was op een gepaste afstand. ‘Wat moet je,’ gromde ik droevig, en dat droevig was niet mijn bedoeling. ‘Niks, ik moet enkel op je letten van mijn vader. Maar maak je maar geen zorgen, ik ben niet zoals hem,’ ging hij kalm veder. Ik keek weg en negeerde hem. Ik wou hier weg, hoe dan ook. Fuck, wat voelde ik me verrot. Ik sloeg met mijn vuist op de harde ondergrond en merkte later pas hoe pijnlijk het was. Mijn knokkels bloedde en ik liet me op de grond vallen. Ik negeerde zijn aanwezigheid. Ik wou hier weg. Ik wou de tijd terug draaien. Ik wou het goed maken met Kaito. Ik haatte me zelf. O, wat haatte ik me zelf. De jonge kwam dichter bij en pakte me bij mijn schouder en trok me overeind. ‘I…ik kan je helpen je hier weg te halen,’ fluisterde hij in mijn oor. Mijn ogen werden groot. ‘Dan verraad je je stam, sukkel,’ zei ik tot mijn grote verbazing. ‘Oké, dan niet,’ zei hij waarna hij me los liet. Ik schudde met mijn hoofd. ‘Nee, nee, wacht, het is goed, help me hier weg te komen,’ zei ik vlug. Ik zag een glimlach op zijn lippen verschijnen, en op dat moment hoopte ik dat hij wel te vertrouwen was. En op dat moment hoorde ik in eens een hoop geschreeuw. Ik wou op staan om naar de opening van de grot te rennen, maar mijn voeten waren vast gebonden. ‘Ik denk dat dat niet meer hoeft, Numma is ons kamp binnen gevallen,’ zei verbaasd. Ik keek naar hem, maar ik zag aan hem dat hij er niet blij mee was. Maar ik wel…
- ::"Bright's::
Innerghost||Brightspots||Thrushdive||Smokegaze||Tigerleap Roughpaw||Lucidpaw||Viperpaw||Maplekit'||Nightkit, Starclan cats Lightheart(RC)||Stormvoice(SC)||Smoketear(RC)
ThxBabs<3
|
| | | Nathalie 3034 Actief I'm a Queen from Starclan
"You're only dead when anyone who lived with you is gone too" -Brightspots 05-07-2016
| |
| Onderwerp: Re: //Many Years Later di 7 aug 2012 - 3:15 | |
| |
| | | Nathalie 3034 Actief I'm a Queen from Starclan
"You're only dead when anyone who lived with you is gone too" -Brightspots 05-07-2016
| |
| Onderwerp: Re: //Many Years Later di 7 aug 2012 - 3:16 | |
| |
| | | | Onderwerp: Re: //Many Years Later | |
| |
| | | |
| Permissies van dit forum: | Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
| |
| |
| |