De albino apprentice liep geluidloos door het struikgewas, en hoewel zijn lichaam redelijk werd bedekt voelde hij alsnog zijn huid op een nare manier prikken. Het deed pijn, maar hij was het gewend. Hij kon immers niet altijd jagen wanneer het schemerde of donker was. Zijn route werd echter al snel verstoord door de geur van een van zijn clanmates. Hij begon redelijk goed te worden in het herkennen van geuren, vandaar dat hij met een kleine hoeveelheid trots kon zeggen dat de eigenaar van deze geur Softpaw moest zijn. Vanuit zijn veilige schuilplaats zag hij haar ook aanlopen… en toen vallen. Hij grinnikte even bij het horen van haar gepijnde geluid, een onmisbare grijns op zijn snuit kruipend. Whitepaw wist dat het helemaal niet netjes was om te lachen als iemand pijn had, en hij gunde Softpaw ook absoluut geen verwondingen… toch was het iets in hem wat hij niet kon tegenhouden. Uit bewustzijn van zijn slechte gedrag stapte hij de struiken uit en liep naar de oudere apprentice toe. “Gaat het Softpaw?” Hij boog naar voren om het steentje te pakken wat ze had laten vallen en mompelde een zachte “Wow”, om hierna haar richting op te duwen met haar snuit. “Hier is je… steentje?”