Day vond het leuk om de kittens van de Tribe te bezoeken, die kleine hoopjes vacht vol licht in hun ogen, in hun jonge, onbezorgde harten. Als je je even iets minder voelde, een beetje verdrietig was, of ongerust, of wat afwezig en niet goed op dezelfde golflengte als de wereld om je heen, was het enige wat je hoefde te doen even te praten met een kitten, mee te doen aan hun spelletjes, of zelf maar toekijken hoe ze rondbuitelden. Soms wenste hij wel eens dat hij zelf kittens had. Hij zou het leuk vinden om vader te zijn. Maar ja, om kittens te maken had je toch echt twee katten nodig en Days Liefde van zijn Leven had zich niet aan hem getoond. Inmiddels was hij er ook misschien wat te oud voor, al zou Bee zeker anders beweren, die zou om kleinkinderen blijven smeken tot de vogels zijn ziel naar de Tribe of Endless Hunting hadden gedragen. En zelfs dan zou hij Day in zijn dromen blijven achtervolgen, met die niet zo erg subtiele hints van hem. Maar hoe dan ook, voor nu moest Day het met het gezelschap van andermans kroost stellen, iets wat hij ook prima vond. “Zo laat nog onder de wakenden, Foal Dashing through Meadows?” vroeg hij aan de kitten die voor de nursery zat.