Ter wereld komen was iets bijzonders; je zou het moment zelf nooit herinneren, al zou je ieder jaar erna terugdenken naar die vele manen geleden dat je moeder je op deze wereld zette. Het moment dat je je eerste adem innam, de verbazing, de hoge piepende miauw die je uitslaakte. In de hoop dat er iemand was die je de warmte kon bieden die je nu zou missen. Je vacht nog alles behalve bestand tegen de koude wind van Leafbare. Maar je wist niet of de warmte nog ging komen, je wist ook niet of je de enige was op deze wereld of niet. Je kon immers niks horen, niks zien, niet spreken. De korte onrust zou pas overgaan het moment dat je moeder een raspende tong over je vachtje heen haalde, een moment dat je die extra boost gaf om te leven. En vervolgens kwam de warmte van de vacht van je moeder. Alsof het instinct was, begon je te drinken aan de dichtstbijzijnde tepel die je kon vinden. De vloeistof die je lichaam vulde, verwarmde je nog meer. En voor een kort moment voelde je je veilig; veilig van de grote, boze wereld die je over enkele manen zou beginnen te ontdekken.