Nightrise bracht haar hoofd bij het water, zijn zware, inktzwarte pels lag slordig over haar gespierde lichaam. Met trage likken klonkte ze wat water naar binnen. Haar ijsblauwe ogen werden weerspiegeld door het donkere water, haar roze tong tekende kringen in het anders zo egale oppervlak. Nightrise keek tevreden voor zich uit, een nietszeggende glimlach speelde op haar lippen. Duststar was ziek, tenger als een pasgeboren kitten. Hij kon elk moment sterven, elk moment kon zijn laatste zijn. Haar eerste. Genietend gespin rolde uit haar keel, bemoedigende gedachten zwieren door haar hoofd. Stel je voor, leider. Natuurlijk was Silverfang er nog, de zachtmoedige Deputy van haar clan. Maar wie zei dat ze haar nagels niet mocht scherpen aan die kittypet. Nightrise blik gleed naar de hoogstenen. Grote puntige rosten waar vroeger tweebeners verbleven. Een lange, vochtige tunnel die naar de moedermuil lijd. Daar licht de sterrensteen, fonkelend in het maanlicht alsof het is opgebouwd uit duizenden regen druppels. Een gedempt verlangen naar macht brandde in haar. Nightrise's ogen fonkelden beangstigend. Als Duststar zou sterven, hoever was het leiderschap dan nog af? Welke moeite zou ze nog moeten doen om die kittypet van een silverfang van zijn troon te stootten. Plons. Nightrise werd uit haar dagdroom gespetterd. Licht verdwaasd zocht ze naar de dader, een Tortoiseshell kop kwam boven kijken. Twee hel blauwe ogen keken opgewekt rond. 'Hallo Charcoalflare, vanwaar de duik?' Begroette Nightrise haar clangenoot. Ze stond knipperend tegen het zwakke zonlicht op en wachtte geduldig op een antwoord.