Possum was niet zo'n bosbeest, al die hoge bomen voelde alsof er gevaar om elke hoek kon schuilen. Levensgevaarlijk, als je t aan hem vroeg. Nee, gaf hem maar de rivieren en vijvers. Daar kon je je eigen mooie kop tenminste nog in zien.
Ondanks dat alles wandelde de kater nu door het kleine stukje bos dat riverclan had. Mos en blaadjes werden vertrapt onder zijn poten terwijl hij alert rondkeek. Hij zocht het, en hij zou het vinden: Bloemen. Hij wist dat het geen nut had, maar sinds wanneer gaf hij iets om nuttig zijn? Nee, hij zou ze voor iets heel anders gebruiken.
Na een tijdje wist Possumpaw dat hij het perfecte plekje had gevonden. Een kleine open plek, zonovergoten, en bezaaid met madeliefjes, klavers en een paar bloemen die hij niet kende. Een tevreden glimlach vormde zich op zijn snuit, en ging in het midden van het grasveldje zitten. Hij aarzelde niet, en trok een madeliefje uit de grond met zijn bek. Zo goed en kwaad als het kon stopte hij het voorzichtig achter zijn oor. Hij voelde zich als een prins.
Toen de apprentice opnieuw naar beneden wou duiken om een mooie, paarse bloem te pakken voelde hij een intense kriebel in zijn neus. Oh nee, niet dit. Hij gooide zijn kop omhoog, en nieste woest. Een vogel vloog wet klapwiekende vleugels weg. Possum snotterde wat onbeholpen, daar ging z'n prachtplannetje.
Op dat moment hoorde hij krakende takjes. Echt ruiken kon de kat nu niet, dus hij kon enkel zijn kop draaien en wachten op wie hem in een veld vol bloemen zou vinden.