Op haar hoede betrad Fallen het park. Vanuit de twolegplace was ze hierheen gegaan. Zo snel ze kon was ze door de Clanterritoria heen gerent en nu was ze buiten adem. Ze rook een sterke bloedgeur en veel katten. Ze onderscheidde de geuren van Clankatten, maar ook andere. Ze bekeek de vier grote eikenbomen, die samen in een vierkant stonden. Ze liet zich zakken op haar buik en rustte even uit. Ze hield haar oren gespitst op het gekrabbel van muizen, terwijl ze zich waste. De grond was een beetje modderig, dus na een tijdje stopte ze met wassen en probeerde ze wat te jagen. Ze sloop voorzichtig over de bemoste grond, totdat ze een muisje zag. Eerst had het beestje niet door dat ze er was, maar ze zwiepte iets te hard met haar staart. De muis keek op, zag haar en vluchtte weg. Zo snel ze kon, rende Fallen erachteraan. Niet snel genoeg.
Het diertje verdween in zijn holletje en liet Fallen woedend achter. Ze kreeg een rode waas voor haar ogen en klauwde in de grond. 'Muizenstront,' spuugde ze. Woedend schold ze de muis voor van alles en nog wat uit en ging uiteindelijk op de grond liggen. Stel je niet zo aan, je had hem kunnen hebben als je wat sneller was geweest. Fallen bromde nog wat naar de muis en snoof de lucht op. Niks, helemaal niks te ruiken.