|
| Miss Psycho Unicorn 1191
| |
| Onderwerp: [Story] Nog titelloos. za 13 aug 2011 - 20:21 | |
| Tijdens een vakantie van drie weken moet je toch iets te doen hebben in je vrije tijd? Nou ik had ook wel een boek mee, maar dat had ik in een halve week al uit, dus dat werkte niet echt. Dus dacht ik; waarom verzin ik zelf niet iets? Dus liet ik mijn brein maar eens wat werk verrichten en verzon ik een verhaal; Een combinatie tussen alles wat ik heb gelezen, en alle verhalen die ik ken. Dus het is logisch dat het misschien ietwat onorigineel is, maar daar gaat het niet om ;o En aangezien ik te inspiratieloos ben voor een leuke titel, heeft het er nog geen c: Ik hoop dat jullie het wat vinden, en dat het een beetje duidelijk is. En sorry voor de spelfouten hier en daar, maar ik ben gewoon slordig soms ;p Proloog één is trouwens afgeraden voor de wat jongere leden, aangezien ikzelf vind dat er nogal volwassen scenes in voorkomen. Maar lezen op eigen risico, ik ben nergens verantwoordelijk voor XD
- Introduction:
Dit verhaal speelt zich niet af op onze aarde; maar op een andere planeet. Deze is echter even ver ontwikkeld als de onze, op het feit na dat hij bevuild is door de modernisatie en de komst van de machines. Al de organismes zijn even ver ontwikkeld als de onzen. Alleen kent men hier niet echt het menselijk ras zoals wij. Het zijn natuurlijk soortgelijken aan ons, dat valt niet te ontkennen. Maar deze zijn onder te verdelen in drie soorten – hoewel het bestaan van eentje ontkent wordt -. Zo heb je de Sevdesi. Deze worden gekenmerkt door hun getinte huid, deze mensen houden van de zon en aanbidden deze ook. Wat hun echt onderscheid van de anderen is hun haarkleur; deze is vrijwel altijd blond, en hoe lichter de kleur – soms bijna wit – hoe mooier deze in hun ogen wordt beschouwd. Wat wel vast staat bij hun geboorte; de donkerheid van hun huid staat niet vast, eveneens als de lichtheid van hun haren, is dat ze altijd ijsblauwe ogen hebben. Een uitzondering heeft donkerblauwe, maar deze valt dan ook al snel buiten de groep. Dan heb je ook nog de Kuruyemis. Je kunt ze ook wel als de tegenpolen van de Sevdesi zien. Het begint al gelijk met hun uiterlijke kenmerken; hun bleke huid, donkere ogen – hoe donkerder hoe mooier, in hun ogen – en hun zwarte haren. Hun haren zijn altijd zwart, donkerbruin kent men niet. Hun huid is altijd bleek, en meestal verbranden ze als ze te lang in de zon staan; vandaar dat dit meer nachtmensen zijn. Zoals je misschien al zag aankomen; aanbid dit ras dus ook de maan. Hun ogen verschillen wel in kleur; ze zijn weliswaar altijd bruin, maar in verscheidene tinten. Hoe donkerder de kleur, hoe meer je aanbeden zult worden bij hun. Tot slot zijn er nog de Tavsiye, hoewel hun bestaan wordt ontkend door de andere twee rassen. Dit komt om een bepaalde reden; ze zijn niet puur in hun ogen, en dus onzuiver. Waarom ze zo aangezien worden? Omdat het kruisingen zijn tussen de andere twee. Deze kunnen dus al de combinaties hebben qua uiterlijke kenmerken, net zoals bij ons. Het is daarom ook wel logisch dat dit ras geen standaard heeft, hoewel sommigen geloven dat rode haren, groene ogen en sproeten hun handelsmerken zijn; is dit niet zo. Het is waar dat zij de enigen zijn die ze kunnen hebben, maar ze hebben geen echte vaste uiterlijke kenmerken zoals de Sevdesi en de Kuruyemis. Dit ras aanbid noch de zon, noch de maan. Ze aanbidden niets, danken de natuur enkel voor het leven en voor alles wat zij hun bied; ze aanbidden de natuur zelf dus min of meer. Het is moeilijk om dat echt te bepalen, sommigen aanbidden haar wel degelijk – terwijl de anderen er niet eens bij stilstaan.
De reden van de rang van de Tavsiye gaat ver terug in het verleden. De twee volkeren, de Sevdesi en Kuruyemis, zijn vanaf het begin van hun ontstaan altijd al niet al te vriendelijk geweest tegen elkaar. Ze konden elkaar gewoon niet uitstaan door hun verschillen, en het feit dat ze allebei iets anders aanbeden. Dit leidde dus al snel tot oorlogen tussen de twee. Het was verboden om vriendschap te sluiten met iemand van een ander ras, laat staan op eentje verliefd te worden. Maar dingen zoals dat kan je niet tegenhouden, liefde vindt altijd wel een weg. Zo gebeurde het dus dat er in het geheim toch mensen waren die elkaar zagen, als vrienden; of echt als partners. Het was dus ook geen wonder dat er vroeg of laat kinderen kwamen, waarvan het ras niet te bepalen viel. Ze werden als niet puur gezien, vies; Paria’s. Beiden gingen er anders mee om: De Sevdesi ontkende het bestaan van het nieuwe ras simpelweg, meestal werd de moeder van het kind weg gestuurd uit het kamp. Verbannen, of genegeerd, geminacht. Maar dit was nog een milde straf vergeleken met die van de Kuruyemis; deze gebruikte ze als slaven. Ze moesten al de vuile klusjes voor hun opknappen, en dat meestal ook bij het daglicht; wanneer hun immobiel waren door hun lichte handicap. Het ging een lange tijd zo door, tot de Kuruyemis de ware krachten ontdekten van het nieuwe ras. Ze waren gevaarlijk, en het was goed mogelijk dat ze de hele wereld over zouden nemen; zij hadden geen handicappen en pasten zich gemakkelijk aan, aan de omgeving. Ze besloten voor een keer een vriendschappelijk overleg te plegen met de Sevdesi. Dezen stemden in. Er werd een besluit genomen; iedere gemengde geest, moest gedood worden. En het liefst ook gelijk de moeder, en de vader ook, mits ze deze konden vinden. Het ging te ver, men hield het niet meer uit op deze manier. Dus verlieten mensen hun kampen, gingen zelf kampen oprichtten; zodat ze hun kinderen konden houden. Voor altijd bij elkaar konden zijn. Al snel kwamen verscheidene mensen elkaar tegen, werden de kampen groter. En het duurde ook niet lang of ze gaven zichzelf een eigen ras naam; de Tavsiye. Natuurlijk zorgde dit voor nog meer problemen. Buiten het feit dat de Kuruyemis en de Sevdesi een verdrag hadden gesloten dat ze iedere Tavsiye die ze tegenkwamen zouden doden, voerden ze nog steeds oorlog. En dit ging nu dus ook gepaard met oorlogen tegenover de Tavsiye. Eerst vocht het ras moedig en trots terug, maar toen bleek dat ze overduidelijk in de minderheid waren begonnen ze zich terug te trekken; meer te verschuilen. Een tijdje dacht men dat ze van de aardbodem verdwenen waren, maar toen men toch tekenen vond van leven en er later ook nog een paar zagen; wisten ze dat het een valse hoop was. Maar ver gingen ze er niet op in; wel gingen ze nog steeds in de aanval als ze er eentje vonden, of als ze een kamp ontdekten. Maar ze gingen ze niet meer doelbewust opzoeken.
Dan hebben we ook nog de leiders. Natuurlijk heeft ieder kamp een leider, hierbij wordt niet op het geslacht gelet maar op de kwaliteiten en puurheid van de persoon. Maar er is ook een leider die zeggenschap heeft over alle kampen, inclusief de leiders daarvan. Deze leider is meestal de leider van een van de hoofdkampen. De hoofdkampen liggen in het noorden, zuiden, westen en oosten. De hoofdleider word gekozen uit vier deelnemers; uit de vier hoofdkampen dus. Meestal worden er een soort van wedstrijdjes gedaan, en de winnaar eigent zich de titel toe. Degene die de beslissing nemen zijn de Sjamaans. Omdat deze magische krachten hebben, in de ogen van hun volk, wordt ervan uit gegaan dat hun het beste deze belangrijke beslissing kunnen nemen. Er is geen hoofd Sjamaan, maar de oudste wordt altijd als de wijste aangezien. Deze reikt ook het kristal uit aan de nieuwe leider en wisselt plaatsen met de Sjamaan die eerst in dat kamp woonde; mits de nieuwe hoofdleider niet in zijn eigen kamp zit. Iedere hoofdleider heeft een kristal. Dit kristal is erg belangrijk voor hun bestaan; het houd namelijk al hun zielen in evenwicht. Je zou nu natuurlijk denken; wat is er dan zo belangrijk aan hun zielen? De ziel van deze mensen is een van de belangrijkste dingen die ze in zich dragen. Ze zijn namelijk instaat om die van elkaar te zien, van ver af. Ze kunnen ze snel weten of er indringers zijn, zonder deze te kunnen zien. Het verschil in zielen zit hem in de kleur. Die van de Sevdesi heeft een donkerblauwe kern, met een witte rand erom heen; die sierlijk beweegt zoals vuur. Bij de Kuruyemis is de kern juist rood, en de buitenste rand zwart. En die van de Tavsiye heeft een paarse kern met een grijze rand. Maar buiten het identificeren kunnen deze mensen nog iets anders met hun ziel; ze kunnen hem namelijk buiten hun lichaam brengen, om hem om te vormen tot een wapen. Natuurlijk heeft dit de nodige oefening nodig, en gaan kinderen met de leeftijd van tien jaar in de leer. Ze leren hoe ze dit moeten doen, en hebben bij hun negentiende jaar twee specialiteiten. Tot hun negentiende zijn ze instaat werkelijk ieder wapen te vormen met hun ziel, maar zodra ze negentien worden; blijft het bij de twee specialiteiten. Buiten hun ziel hebben ze ook nog iets anders wat hun anders maakt van ons. Iedereen heeft een eigen totem. Deze wordt vastgesteld op de leeftijd van acht jaar, door de Sjamaan van het desbetreffende kamp. De totem is belangrijk om te weten wie de kans krijgt je te onderwijzen, meestal is dit iemand met een soortgelijken totem. Zodat deze je ook gelijk kan leren met de krachten van je totem om te gaan. Maar dit alles gaat verder dan hem alleen dragen, men is ook instaat om in de totem – die ze dragen – te veranderen. Natuurlijk baart oefening hier ook weer kunst, niets gaat vanzelf. Ook dit leren ze van degene die hun onderwijst.
Dit is dus hoe deze wereld zo’n beetje in elkaar zit. Hij lijkt erg veel op de onze, maar toch ook weer niet. De mensen liggen achter qua modernisatie, en leven nog in kampen; met tenten enzovoort. Ze kennen geen machines en auto’s. Dit komt voornamelijk door het feit dat ze anders zijn, en dus anders omgaan met het leven. Het is niet dat ze niet verder willen veranderen, ze staan er voor open en kunnen het ook gemakkelijk. Maar ze zijn er gewoon nog niet aan toe gekomen door al hun regels enzovoort. Hopelijk was deze uitleg een beetje duidelijk, en zal het het verhaal wat duidelijker maken. Zodat jullie niet met een hoofd vol vragen zitten dadelijk, en ik jullie dat dus bespaar. Als er nog vragen zijn kun je me natuurlijk een pb’tje sturen, ik beantwoord hem heel graag.
- Prologue 1:
Met een geruisloze pas rende het meisje tussen de bomen door, ontweek ze het struikgewas behendig. Ondanks dat het donker was botste of struikelde ze geen een keer. Het leek wel of ze de route die ze liep uit haar hoofd kende. Niets was echter minder waar; ze had dit pad al zo vaak afgelegd in het donker, het was zowat een gewoonte geworden. En dan wist ze niet eens of ze altijd wel het beeld zou krijgen wat ze wilde. Ze was al zo vaak teleurgesteld; de eerste keren had ze erom gehuild, maar alles went. Nu was er alleen teleurstelling als het er niet was, maar geen verdriet meer; wetende dat het er de volgende keer misschien wel zou zijn. Het zwakke maanlicht weerspiegelde zwakjes in haar hemelsblauwe ogen, liet haar haar – dat bijna wit leek – stralen en onthulde haar goudbruine huid. Haar lichaamsbouw maakte het plaatje compleet; slanke taille, mooie vrouwelijke rondingen – die vertelden dat ze een mooie rijpe vrouw was, die overigens jonger was dan ze leek. Het was ook geen wonder dat dat een van de redenen was waarom jonge mannen zich altijd zo tot haar aangetrokken voelden. Haar kon het echter niets schelen; ze had andere aan haar hoofd. Zij was de enige met blauwbloed, de enige die nog over was om de titel als leidster op zich te nemen. En niet zo maar een leidster van één kamp, maar van haar gehele soort. Haar moeder was overleden tijdens haar geboorte, dus veel concurrentie had ze niet en eigenlijk stond haar lotsbestemming al vast. Ze was de enige die de rang op zich kon nemen; aangezien er dit jaar was ingevoerd dat een van de kinderen van de huidige hoofdleidster de rang op zich zou nemen. Haar moeder had het uitstekend gedaan, dus geloofde men dat iemand uit haar geslacht het alleen nog maar beter zou kunnen doen. En toch; hoe perfect haar leven ook was, zij zou het nooit kunnen zijn. Ze had het allemaal verpest door een enkele ontmoeting. Als de anderen het zouden weten, zouden ze zich realiseren wat voor schande ze haar volk had begaan. Maar het deerde haar niet. Ze was nog geen negentien, dus het zou nog wel een tijdje duren voordat ze leidster zou worden. En tot die tijd zou ze genieten, genieten van haar kleine geheimpje. Hoewel ze wel iedere keer een brok in haar keel kreeg als ze er te lang aandacht; ze was zeventien jaar en ze werd er niet jonger op. Kwam er ook nog eens bij kijken dat hij al achttien was. Nog een jaar… En dan… Nee! Daar wou ze niet aan denken, niet als ze hem weer zou zien. De herinneringen aan hem moesten zoet en fijn zijn; een warm gevoel bij haar oproepen. Niet een onheilspellend gevoel.
Ze bleef abrupt stilstaan toen ze iets hoorde, eventjes later werden haar ogen bedekt en kon ze niets meer zien; net toen ze meende gewend te zijn aan het geringe maanlicht. Geschrokken hapte ze één keer naar adem. Ze wou zich omdraaiden, de persoon een klap geven en zich verweren. Maar de manier waarop ze haar ogen bedekten, de voorzichtigheid, het had iets vertrouwds. Ze sloot haar ogen en krulde haar lippen tot een zwakke glimlach. Ze zette een stap naar achter, botste doelbewust tegen hem op. De handen die eerst voor haar ogen zaten gleden naar onder, installeerden zich op haar buik. Nee, dit was geen vreemde. Dit was degene waar ze naar had gezocht, die ervoor zorgde dat ze altijd dat fijne gevoel in haar buik kreeg. Ze draaide zich om, sloeg haar armen om hem heen en klemde zich aan hem vast, genoot van zijn lichaamswarmte en die lekkere mannelijke geur. Ze keek op, opende haar om te zinken in de diepte van zijn donkere ogen, die net op poelen leken, en schonk hem een blik vol liefde. ‘Ik heb je gemist,’ fluisterde ze zachtjes, waarna ze haar lippen op zijn wang drukte, ze vervolgens naar zijn oor bracht. ‘Waar was je gisteren, ik heb zo lang op je gewacht; maar toen je niet meer kwam ben ik maar weg gegaan.’ De jongen, die een lichte blos op zijn wangen had en verlangend naar haar keek, grinnikte zachtjes. ‘Weer een moeder die vindt dat het tijd wordt dat ik iemand uitzoek om mijn leven mee te delen. Als ik kon had ik haar allang verteld dat ik al iemand heb gevonden waarmee ik dat wil doen,’ verklaarde hij. Ze knikte begrijpend en slaakte een diepe zucht, ging weer op haar gehele zolen staan en niet meer alleen op haar tenen, waardoor ze nog net tot zijn kin reikte met haar volle lengte. Ze keek hem ietwat bedroefd aan. ‘Het is best komisch niet?’ begon ze op een sarcastische toon, ‘Jij en ik; allebei uitgekozen om ons volk te vertegenwoordigen, en toch begaan we allebei de grootste schande die er maar bestaan. Waarom kunnen we niet gewoon weglopen? Zelf een kamp stichten, een kamp van Tavsiyers leidden, we hebben er allebei niets op tegen. Snappen het punt niet dat ze niet zuiver zijn, het zijn en blijven mensen.’ De jongen schudde zijn hoofd. ‘Je weer dat dat onmogelijk is; ze zullen ons gaan zoeken. Of in ieder geval jou; ik heb mijn jongere broertje nog die mijn lot op zich kan nemen. Als ze ons vinden weet je dat ze mij hoogstwaarschijnlijk zullen doden, en ik wil je die pijn besparen.’ Het meisje wendde haar blik af. ‘Maar Ryan…’ begon ze al prevelend, ‘Wat ze ook vinden; ik wil een kind van je. Het liefst al de kinderen die je zult krijgen. Ik wil mijn leven met je delen, altijd bij je zijn. Het zal me alleen nog maar meer pijn doen om te weten dat iemand anders haar leven wel met je zal mogen delen, in plaats van mij!’ De jongen, genaamd Ryan, drukte zijn lippen op de hare om haar stil te krijgen wanneer hij zag dat ze weer aanstalten maakte om wat te zeggen. Het meisje sloot haar ogen, beantwoordde hartstochtelijk zijn kus. Hij ging iets nar achter, verbrak het contact tussen hun lippen. Ze hijgde zachtjes, hunkerde naar meer. Maar hij had al erg vroeg in hun relatie aangetoond dat hij niet dat zijn zelfbeheersing werd aangetast; en die zelfstandigheid was een van de punten die ze zo onweerstaanbaar aan hem vond. ‘Je wordt spoedig leidster van je gehele volk, en ik leider van het mijne. Ik zal er geen problemen mee krijgen, maar jij wel. Je gehele volk. Hoe graag ik je de kans ook zou willen geven, hoe graag ik je ook wil… Ik wil je die problemen besparen.’ ‘Maar ik ben bereid die obstakels te trotseren, hoe dan ook. Ik wil alles doen, echt alles. En misschien hebben we geluk; het lijkt me sterk dat het al gelijk raak is als we het maar een keer doen. Het is nog nooit iemand in mijn kamp overkomen, bij jou wel dan?’ Ze had wel het gevoel dat hij haar steeds dichter tegen zich aan duwde, zijn spieren zich steeds meer hadden aangespannen. En zij had hem onbewust aangemoedigd, dat deed ze iedere keer; zowel bewust als onbewust. Ze wou hem hebben; verlangde naar hem, iedere dag alleen nog maar meer. Niet dat hij haar niet wou hebben; zij was alles waar hij naar had kunnen wensen. Maar hij durfde niet; was bang dat hij iets verkeerd zou doen. Ineens werd haar gehele gezicht rood; hapte ze één keer geschrokken naar adem. Ze voelde het tegen haar aandrukken en haar lichaam reageerde erop. Geschrokken, en overduidelijk beschaamd, zette hij een stap naar achter, liet haar los. Hij durfde haar niet aan te kijken. ‘Sorry, het spijt me dat ik…’ zijn stem was niet meer dan een hese fluistering en het lukte hem niet om hem af te maken. Met een ruk keek hij op, keek nogal verloren naar haar. ‘O, wie houd ik nog voor de gek!?’ Ze schrok een beetje van zijn spontane uitbarsting. ‘Seira, ik wil je zo graag hebben; en het wordt met de dag moeilijker om mezelf in te houden. Ik ben bereid alles te doen om je maar een keer aan te kunnen raken, je te laten genieten.’ Ze glimlachte zwakjes als reactie op zijn woorden, wist wel dat hij ooit zijn zelfbeheersing zou verliezen. Maar erg vond ze het niet, nee; ze had hierop gewacht. ‘Ryan. O, Ryan toch,’ sprak ze terwijl ze haar hoofd schudde, ‘Zie je het nu nog steeds niet? Iedere keer stond ik er klaar voor; met open armen nog wel. Overal, op ieder tijdstip zou ik je willen ontvangen. Je hoeft er helemaal niets voor te doen; enkel jezelf te zijn.’ Na die woorden te hebben gezegd zette de bleke jongen een stap richting haar om vervolgens zijn lippen op de hare te drukken. Ze sloeg een van haar armen om zijn hals, ging met de ander door zijn zwarte lokken. Hij had zijn armen zwakjes om haar heen geslagen, liet ze langzaam naar beneden zakken; pakte haar vast bij haar taille om haar zo op te kunnen tillen. Ze sloeg haar benen om zijn middel heen, klemde zich zo aan hem vast, hij hielp haar om op die die hoogte blijven door zijn handen onder haar achterste te plaatsen. Ze kromp voor een paar tellen een beetje ineen van het voelen van zijn handen op die plaats; daar had nog nooit iemand haar aangeraakt. Haar rug werd tegen een boom gedrukt, hij stopte met zoenen en keek haar weifelend aan. Ze liet hem een brede glimlach zien, drukte hem tegen zich aan; toonde hiermee aan dat ze zeker was van haar zaak. Er ging een rilling door haar lichaam toen hij zijn over haar nek liet glijden, en zijn lippen vervolgens op haar schouder drukte. Hij liet haar even los, zodat hij zijn handen onder haar tuniek kon laten glijden; zover tot hij hem te ver omhoog schoof dat hij hem maar uit moest trekken. Ze liet alles gewoon toe, plaagde hem soms door eventjes tegen te werken.
Het gras kriebelde onder haar rug, waar ze van genoot. Hij streelde haar, kuste haar; maar al zijn handelingen hadden iets rustigs, hij overhaastte niet, nam de tijd. En ook leek hij aan de ene kant erg voorzichtig, alsof hij dacht dat ze een porseleinen beeldje was wat hij kon breken als hij te ruw of hardhandig deed. Ineens duwde ze hem om, keek hij haar met grote ogen aan; schrok van haar actie. Ze zoende hem, trok zijn tuniek nogal onhandig uit en legde toen haar op zijn borst, keek glimlachend naar hem. ‘Je bent lekker warm,’ prevelde ze zachtjes waarna ze weer naar boven kroop en haar lippen tegen zijn wang duwde. Hij had een stralende glimlach op zijn gelaat, die zo breed was dat hij kuiltjes in zijn wangen kreeg. ‘Komt door jou,’ merkte hij nogal droogjes op, ‘Seira… Je bent zo mooi.’ Ondanks het feit dat hij haar vaak complimentjes gaf; moest ze toch altijd weer blozen. De manier waarop hij dan naar haar keek en de toon van zijn stem zorgden ervoor dat haar knieën altijd begonnen te knikken. Ze rolden weer om; hij weer bovenop haar. Ze had haar armen om hem heen geslagen en maakte haar rug hol zodat ze zich tegen hem aan kon drukken. De geluiden die ze maakte, haar snelle hijgende ademhaling, het feit dat ze hem net zo graag wou als hij haar wou; al die dingen had hij alleen maar in zijn dromen ervaren, nooit verwacht dat hij ze ook echt eens een keertje realiteit zou ervaren. En toch was het zo veel beter dan hij zich had voorgesteld. Waarom had hij zich in zo lang ingehouden? Hoe had hij zich eigenlijk in kunnen houden? Ach, het deed er nu toch niet meer toe.
Ze hijgde zwaar, het zweetlaagje op haar lichaam glom in het licht van de maan. Ze had haar ogen gesloten. Een paar plukken van haar witkleurige pony plakten aan haar vochtige voorhoofd. Het drukkende gewicht op haar, van zijn lichaam vond ze niet erg; het gaf haar een veilig gevoel. Het leek allemaal zo onrealistisch; aan de ene kant hadden ze de tijd genomen, en aan de andere kant was het allemaal veel te snel gegaan. Hij kwam een beetje overeind rolde op zijn rug; had zijn ogen ook gesloten. Hij opende ze langzaam keek zijdelings naar Seira. Hij reikte een hand naar haar uit, streelde haar arm. Ze opende haar ogen, maar keek hem niet aan, staarde naar de sterrenhemel. Voor zover ze die kon zien door het dikke bladerdek. Ze slaakte een diepe, maar toch zachte, zucht. ‘Is er iets?’ vroeg hij op een bezorgde toon. Ze schudde zwijgend haar hoofd, kwam overeind en begon zich langzaam aan te kleden. Hij hielp haar zweeg ook maar, omdat hij niet goed wist wat hij moest zeggen. Toen hij zijn kleren begon aan te trekken hielp ze hem, glimlachte iedere keer dromerig naar hem zodra hun ogen elkaar kruisten. ‘Het is al laat, dus is het beter als ik ga,’ merkte ze op. Ze gaf hem een vluchtige kus op zijn lippen en draaide zich toen om. ‘Tot de volgende keer,’ was het laatste wat ze nog zei waarna ze wegrende en verdween tussen het struikgewas. De jongen keek haar na, slaakte een zucht. Hoewel hij dit nooit anders had willen doen; voelde hij zich schuldig. Maar haar koppigheid kennende zou hij haar nu niet meer kunnen stoppen als ze het zou willen. En er hoefde maar een keer iets mis te gaan en hij zou haar allerlei problemen geven die hij wou vermijden. Langzaam draaide hij zich om, liep ook weg. Niet zoals haar denkend aan die prettige ervaring die ze zojuist hadden ervaren; maar peinzend over andere dingen die hij het liefst uit zijn gedachtes zou willen bannen.
- Prologue 2:
Ondanks dat ze het verwacht hadden stokten toch hun adem in hun kelen. Grote ogen vol ongeloof, ze hadden altijd gedacht dat ze maar een grapje had gemaakt. Het enige wat de kille stilte doorbrak was het gehuil van de baby, met een bleke huid. Degene die fel afstak tussen de andere drie mensen in de tent. Een vrouw slikte, ging vervolgens verder met waar ze mee bezig was; de bevalling goed te laten verlopen. De andere vrouw, met een gerimpeld gezicht van ouderdom, staarde naar de baby. Het kind dat pas ter wereld was gekomen en dus onwetend over alles bleef luidkeels janken totdat haar moeder haar eindelijk in de armen hield. Om haar stil te houden gaf ze haar maar snel de borst, om vervolgens op te kijken. De andere twee vrouwen stonden haar ongelovig aan te gapen. ‘Ik had het jullie toch gezegd?’ fluisterde ze zachtjes, ze had de kracht niet om hard te praten. Maar ze wou het ook niet; was bang dat ze haar kind bang zou maken. ‘Maar ik weiger haar dood te laten gaan, ze is en blijft mijn kind. En ik houd van haar,’ ze richtte haar blik op de oude vrouw, ‘En je weet heel goed dat ik geen kinderen meer zou kunnen krijgen. Jij bent per slot van rekening degene die het me heeft verteld.’ Ondanks haar fluisterende toon had ze een serieuze uitdrukking op haar gelaat, en ondanks het feit dat ze moe leek en een kind aan de borst had; had ze een houding die om respect vroeg. Ze straalde gezag uit, zonder het zelf door te hebben. De oude vrouw ademde diep in, sloot haar ogen. ‘Er is een reden waarom je geen kinderen meer kunt krijgen na deze, alleen weet ik die reden nog niet. Maar het moet iets met dat kind te maken hebben, ondanks het feit dat ze niet puur is… Ze is een Tavsiye, het is onmogelijk dat ze hier blijft.’ ‘Maar zonder moeder, of iemand anders die voor haar kan zorgen, zal ze sterven. Ze moet wel hier blijven zodat Mevrouw voor haar kan zorgen,’ wierp de andere vrouw tegen, ze sloeg vrijwel gelijk haar ogen neer wanneer er twee blikken op haar werden gericht. ‘We kunnen haar toch houden, gebruiken zoals de Kuruyemis dat deden. En alles verzwijgen over haar kunnen, wat ze niet weet; kan ze ook niet doen. Desnoods kunnen we haar andere dingen wijs maken, we kunnen toch wel iets bedenken?’ ‘Wil je dat je kind geminacht word en als slaaf wordt gebruikt? Stel je dat nu werkelijk waar voor? Dat is het laatste wat ik van je had verwacht, Seira. Ik had me voorgesteld dat je een beter optreden zou maken om je kind te beschermen.’ ‘Een beter optreden is er niet. Het is waar dat ik andere oordelen kan vellen, die haar een luxe leven zouden bieden. Maar ik moet ook aan het volk denken dat ik leid. Ze zien me als hun leidster, ik vertegenwoordig hun volk. Als ik een onredelijk verzoek indien, zullen ze me niet meer serieus nemen. En dat kunnen we niet gebruiken; dat zal zorgen voor chaos. En dat hebben we in deze tijden niet nodig, vooral niet met al die Kuruyemis die iedere keer ons kamp binnen vallen. Het scheelde de laatste keer maar niets of we hadden het gevecht verloren. Ik weet welke woorden en zinnen er over mijn lippen komen, Zaria.’ Tijdens haar zegje had Seira haar blik de hele tijd gericht gehad op de oude vrouw, keek haar recht in de ogen aan. Het was dus duidelijk dat de naam die ze op het eind had gebruikt, de naam van de vrouw was. Deze wendde haar blik weer af en vestigde deze op het kind. ‘Ik denk dat ik de geesten weer om raad moet vragen, dit is een lastig besluit dat we moeten nemen. Ik zal morgen mijn vaste mening erover laten horen; totdat komt er geen een woord van naar buiten. Seira, jij zal de rest van de dag in deze tent doorbrengen. Irma zal je verzorgen. Maar beloof me één ding; verzin nog geen naam voor haar, raak niet teveel aan haar gehecht. Ik kan niets beloven, en stel dat de geesten haar niet goed gezind zijn; dan wil ik niet dat een van onze beste leidster daardoor verscheurd raakt.’ Beiden vrouwen knikten op de woorden van Zaria. Seira kon het niet helpen om dankbaar naar de Sjamaan te glimlachen, ze had de warme toon in haar stem wel gehoord bij haar laatste zin die ze over haar lippen liet komen. Maar al te goed. Ze wou dat ze zich eraan kon houden, maar ze had allang van te voren een naam voor haar dochter bedacht. Eigenlijk had zij hem niet bedacht, maar hij. Toen ze de eerste drie keer niet zwanger was geworden, hadden ze er niet meer zo op gelet. Hoewel ze het wel begon aan te voelen wanneer ze het beter niet konden doen. Het was vier hele jaren goed gegaan. Eigenlijk drie en een half. Want vorige zomer had ze het leven in zich ontvangen. Ze had hem nog een keer gezien toen ze zeker wist dat het zo was. Ze had het hem verteld, had hem gevraagd hoe welke namen hij het kind wou geven; zowel een jongens als een meisjes naam. Ze was het gelijk met hem eens geweest. En daarom had ze nu al een naam. Haar dochter had al een naam; Kanae.
Om zichzelf te kunnen afleiden speelde de vrouw met het pasgeboren meisje. Het kind krijste van plezier, sloeg blij met haar armen en lachte nogal hikkend. Er lag echter wel een droevige glans in de blauwe ogen van haar moeder. Ze lijkt zoveel op haar vader, dacht ze afwezig. Ze heeft zijn huidskleur, wie weet ook wel zijn ogen… Maar nu zijn ze nog babyblauw. En haar lach. O, wat laat die lach me toch smelten. Hij is niet alleen schattig, maar die kuiltjes in haar wangen heeft ze ook van hem. Misschien heeft ze alleen mijn geslacht geërfd. Ook wel een deel van mijn ziel, anders kon hij die kleur niet hebben. Maar hoeveel ik ook van haar houdt, haar een pracht kind vindt; ze had beter meer op mij kunnen lijken… Voor haar eigen bestwil. Met een ruk keek de jonge moeder op wanneer iemand de tent binnen kwam. Ze was verbaasd iemand anders te zien dan verwacht, maar nog verbaasder toen ze wist wie het was. Ze fronste haar wenkbrauwen, drukte beschermend haar dochter tegen zich aan. Deze stopte met lachen, voelde lichtjes de spanning van de situatie aan en wist dat het beter was als ze zich gedeisd hield. ‘Ik heb mijn oordeel over het kind,’ sprak de oude vrouw zachtjes nadat ze tegenover Seira plaats had genomen. Deze keek haar wantrouwend aan. ‘En?’ reageerde ze er kortaf op. De Sjamaan haalde diep adem, waarna ze begon te spreken: ‘De berichten die ik doorkreeg waren vaag en in heb begin onbegrijpelijk. De geesten hebben altijd al een schaduw over hun tongen gehad. Ze toonden me vele beelden, iedere keer als ik contact met hun zocht. Maakten me dingen duidelijk. En nu ik, denk ik, weet wat ze bedoelen; ben ik gekomen om het je te vertellen.’ Ze hield haar adem in, keek haar gespannen aan. Ze hoopte het beste voor haar kind, natuurlijk deed ze dat; dat heette moeder instinct. En zelfs al zouden de geesten haar weigeren; ze zou haar niet afstaan. Pas als ze oud genoeg was om te blijven leven. Desnoods zocht ze persoonlijk een Tavsiye kamp op om haar daar achter te laten als wees, wetende dat ze haar daar wel zouden accepteren. Ze beet op haar lip, ze kon deze spanning niet verdragen. Waarom leek het zo lang te duren? In feiten was er maar één minuut zo ongeveer voorbij gegaan sinds Zaria haar mond had gesloten. ‘Het kind moet blijven. Haar lot is groots, maar ik kan je er niets over vertellen. Ze zou hier blijven, we zullen haar vertellen dat haar ziel instabiel is en dat het dus gevaarlijk is voor haarzelf en voor de mensen om haar heen om ook maar te proberen een wapen in haar handen te krijgen. Wat de totems betreft; die hebben haar geweigerd vanwege haar instabiele ziel.’ De ogen van de moeder lichten op, ze kreeg een ongelovige glimlach op haar gezicht en staarde in het niets. Ze schudde haar hoofd, sloot haar ogen; kon haar tranen niet beheersen. Ze overhandigde het kind aan de vrouw tegenover haar. ‘Ze zal moeten werken als slaaf, als ze oud genoeg is. Waarschijnlijk bij de leeftijd van acht of tien jaar. Maar ze zal het wel redden, ze is sterk en gezond. En een pracht kind, hoewel iedereen het zal ontkennen.’ ‘Welke naam heb je haar gegeven?’ ‘Kanae, haar naam is Kanae.’
- Chapter 1:
Met een ernstige uitdrukking op haar gezicht liep het tengere meisje in een vluchtige pas door het kamp. Ze had een nogal struikelende gang, struikelde bijna iedere pas over iets of gewoon over haar eigen voeten – maar ze viel geen een keer op de grond, vond iedere keer haar evenwicht weer kundig terug. Het was dus overduidelijk iets typerends aan haar. Het bruine leren jurkje wat ze aanhad was erg eenvoudig; het was niet versierd en diende alleen maar om haar warm te houden en om bepaalde plekken van haar lichaam te verbergen voor de ogen van anderen. Die overigens niet op haar gericht waren, hoewel ze wel fel uitstak tussen al de getinte mensen. Ze was lijkbleek, haar armen een beetje verbrand en haar benen ook. Het was duidelijk dat ze niet veel pigment had. Maar ze leek haar verbrandde huid niet eens te voelen, was er vast aan gewend geraakt dat haar huid niet veel zon kon verdragen. Iedere keer als ze iemand iets gaf, of een klusje voor iemand opknapte – onder toezicht – had ze haar blik strak op de grond gericht, was te bang om iemand aan te kijken. Soms kreeg ze een klap. Men sloeg haar met de vlakke hand, een gebalde vuist en soms zelfs een zweep; als ze daar de mogelijkheid tot hun beschikking hadden. Maar ze huilde nooit van de pijn, gilde of schreeuwde nooit en protesteerde ook geen een keer. Ze maakte zich alleen snel uit de voeten. Rust werd haar niet gegund, ze rende op en neer; tent in tent uit. En de blote huid die je van haar kon zien was of verbrand, of zat onder de blauwe plekken en schrammen. Het was duidelijk dat ze niet een fijn leven leidde. Ze struikelde weer eens, maar deze keer over een redelijk grote kei. Ze verloor haar evenwicht, viel met een harde smak op de grond. Langzaam kwam ze een beetje overeind, hoestte omdat ze stof had gehapt. Ze spuugde het zand uit dat in haar mond was gekomen. Het zand plakte aan haar vochtige gezicht, armen en benen. Ze zweette, door de hitte en de inspanning die ze van zichzelf moest vragen. Twee voeten bleven voor haar stilstaan. Ze keek langzaam omhoog, haar ogen halfdicht. Maar toen ze de ogen van de ander bijna kruiste richtte ze haar blik weer strak op de grond, slikte. De persoon voor haar hurkte, legde een hand op haar schouder. ‘Je mag me gewoon aankijken hoor,’ drong een heldere stem haar in de oren. Weifelend keek ze op, kon haar blik niet meer afwenden. De hemelsblauwe ogen die zo rustig naar haar keken hadden een warme glim, gaven haar een blik die nog nooit iemand haar had gegeven. En daardoor kon ze haar blik niet meer afwenden. Een hand werd op een van haar zanderige wangen gelegd. ‘Je ziet er niet uit,’ mompelde de vrouw zachtjes, ‘Sta op, mijn kind.’ Ze hielp haar omhoog, liet een hand op haar schouder rustten. ‘Kom maar met me mee,’ sprak ze zachtjes waarna ze aanstalten maakte om te gaan lopen; liet haar hand nog steeds op de schouder van het meisje. Deze keek haar met grote ogen aan, slikte eventjes en liep toen aarzelend mee. Ze voelde duizend en een blikken op haar huid branden. Ze keek strak naar de grond, zoals altijd. Ze voelde zich verlegen onder al de aandacht, nog nooit had iemand naar haar opgekeken. En nu… Uit al de personen keek zij, Vrouwe Seira, de hoofdleidster van de Sevdesi, naar haar. Praatte zelfs tegen haar en nam haar mee. Ze wist niet of het iets positiefs moest zijn, of juist iets heel slechts. De vrouw leidde haar een tent in, betrad hem daarna zelf ook. Ze wees naar een plekje, ‘Neem maar plaats,’ voegde ze eraan toe. Snel liep het meisje ernaar toe, nam plaats zoals er van haar werd verwacht. De vrouw lachte zachtjes. ‘Dat was geen bevel hoor. Ik zal je nooit bevelen, dus heb ook niet het gevoel dat ik dat doe. Je bent vrij om te doen en laten wat je wilt in mijn bijzijn.’ Het meisje knikte alleen maar vaagjes. Ze nam voor haar plaats, poetste met een nat stukje witte huid – waar de zachte haren nog op zaten – het zand van haar gezicht en armen. Toen ze klaar was legde ze het neer, keek naar het meisje. Deze keek haar met haar grote bruine ogen aan, was overduidelijk bang. Ze legde haar hand tegen de wang van haar aan. ‘Kanae… Mijn Kanae toch,’ prevelde ze zachtjes, ‘Je bent gegroeid, en hoe. Je bent groot geworden, veranderd. Je lijkt met de dag meer op hem, zoveel… Wat hebben ze je allemaal aangedaan?’ Het meisje, genaamd Kanae, kon haar enkel met grote ogen aankijken. ‘Je hoeft niet bang te zijn, mijn kind. Ik wou dat ik je alles kon vertellen, maar dat wil ik je niet aandoen. Daar ben je nu nog net iets te jong voor. Ik wou dat ik je een beter leven had kunnen schenken, maar ik ben al blij dat je hier nu voor me zit.’ Het meisje fronste haar wenkbrauwen, snapte het niet. ‘Sorry, maar ik snap u niet,’ bracht ze met een zachte trillende stem uit. ‘Alsjeblieft, noem me geen u of mevrouw. Ik ben gewoon Seira, meer niet. Ik voel me altijd zo oud als mensen me zo noemen,’ grapte de vrouw. ‘Het spijt me, me-… Seira.’ De vrouw lachte weer zachtjes, maar iedere keer als ze haar aankeek leek ze diep bedroefd. Alsof ze moest huilen, ze allerlei slechte herinneringen bij haar opriep. Als ze eerlijk was wou ze wegrennen. Ze was bang, doodsbenauwd en ze wist niet wat ze moest doen, noch denken. Ineens haastte zich iemand de tent in, de persoon was overduidelijk in paniek. Beiden keken vragend op, hadden allebei hun wenkbrauwen gefronst. ‘Mevrouw, we worden aangevallen. En ze zijn overduidelijk in de meerderheid. Het is vrijwel onmogelijk dat we dit winnen, en het kamp wordt snel overgenomen.’ Seira kwam overeind, wou net wat zeggen toen er ineens pijl naar binnen werd geschoten; eentje met vuur eraan. Met grote ogen keken de drie ernaar. Het vuur verspreidde zich snel, vernielde alles wat het maar kon aanraken met haar geelrode tongen. De twee volwassenen waren al snel de tent uit, maar het meisje bleef zitten; was verstijfd. Ze kwam pas in beweging toen haar instinct haar dwong dat te doen. Ze rende de tent uit, verstijfde gelijk weer toen ze het beeld zag wat er buiten de tent was. Overal was vuur, renden mensen in paniek. Sommigen waren in gevecht met anderen, anderen lagen op de grond; roerloos. Vrouwen met kinderen gilden in paniek, sommigen vielen op de grond. Een hand die aan haar schouder trok dwong haar om te draaien. Seira. De vrouw duwde haar iets in de handen. ‘Kanae, vlucht. Ren, zonder om te kijken en beloof me dat je hier niet meer terugkomt en dit bij je houdt; wat er ook gebeurd.’ ‘En jij dan? Kun je niet me meegaan?’ ‘Nee, ik moet hier blijven; de mensen die nog leven proberen in veiligheid te brengen, dat is mijn plicht als leidster. Ga nu, voor het te laat is.’ Het meisje draaide zich om, zette het op een rennen; klemde het kristal vast in haar beiden handen. Ze keek niet om, zoals haar was gezegd, keek enkel naar voren. Ze struikelde, viel op de grond. Ze krabbelde snel overeind, maar toen ze eenmaal overeind stond voelde ze iets prikken in haar zij. Ze negeerde het simpelweg en rende verder; moest en zou het kamp uitkomen. Maar zelfs toen ze het kamp uitwas bleef ze rennen. Ze rende zelfs nog door toen haar benen pijn deden.
Ze wist niet hoever ze was gerend, als je het nog rennen kon noemen. Ze was allang overgeschakeld naar lopen, sloffen eigenlijk. Ze had het voorwerp in haar handen nog steeds stevig vast en tegen haar borst geduwd, haar blik was op de grond gericht omdat haar hoofd hing. Haar rug was krom en het deed pijn als ze ademde. Ze wist niet hoever ze weg moest lopen, maar alles was weg; dat was het enige wat zeker was. Alles… Er was niets meer. En als er al iets zou zijn, ze zou niet teruggaan. Dat was haar bevolen. Ze struikelde weer eens, had niet de kracht om haar evenwicht te hervinden. Ze viel op de grond. Een hevige pijnscheut, afkomstig van haar zij, verspreidde zich door haar gehele lichaam. Ze sloeg een kreet van pijn, kon het niet helpen dat ze tranen in haar ogen kreeg. Daarna kwam de verlamming. Ze kwam langzaam overeind, tergend langzaam. Haar ademhaling was onregelmatig, ze was vies en zag er niet uit. Ze krom ineen, begon zachtjes te snikken en te huilen. Het duurde een tijdje voordat ze in schreeuwen uitbarstte, ze schreeuwde de longen uit haar lijf. Niet om de pijn die ze had, maar om alles; haar verdriet, woede, frustratie, mentale pijn en het meest nog om de eenzaamheid en onbegrip die ze had gevoeld. Haar ademhaling was zwaar, ze nam niet de moeite om nog haar speeksel door te slikken; haar lippen waren toch droog van het schreeuwen. Ze stopte eindelijk met het kristal beschermend tegen zich aan te duwen, keek ernaar. Het was langwerpig en donkerblauw. Maar vreemd genoeg gaf het een witte gloed af; alsof het zwakjes licht gaf. Ze wist niet wat het was, niemand had ooit de tijd genomen om zich om haar te bekommeren; dus laat staan iets te vertellen over een belangrijk voorwerp zoals dat. Ze pakte het touw wat eraan hing tussen haar vingers. Was het een ketting geweest? Ze twijfelde eventjes, deed hem vervolgens om. Het kon zo om haar hoofd heen, was erg ruim. Ze sloeg haar armen om zich heen, kromp ineen door de pijn die ze voelde. Het duurde een tijdje voordat ze realiseerde dat er iets nats aan haar vingers zat. Met tranen van pijn die over haar wangen gleden ging ze weer rechtzitten. Ze keek naar haar hand. Haar vingers waren rood, de rode vloeistof gleed langzaam naar beneden toen ze haar hand omhoog hield; liet rode strepen achter op haar handpalm en –rug. Nu pas drong de misselijkmakende geur van bloed haar in de neusgaten. Haar maag draaide om, ze voelde gewoon al het voedsel dat ze nog in zich had omhoog komen. Ze kokhalsde, probeerde het tevergeefs in zich te houden. Ze zette haar beiden handen op de grond, alsof ze weg wou kruipen, kromde haar rug en liet alles eruit komen. Het scheurde langs haar keel, leek de hele wand van haar slokdarm weg te scheuren. Wanneer ze klaar was bleef ze hijgend in die positie staan. Alles deed pijn; mentaal nog meer dan fysiek. Ze draaide zich moeizaam om, kroop langzaam naar een dichtstbijzijnde boom. Ze leunde er met haar rug tegen aan, ook met haar achterhoofd. Ze sloot haar ogen, was nog te moe om de moeite te doen ze open te houden. Maar toch deed ze het, opende ze half. Was ze een bos in gerend? Ze was nog nooit in een bos geweest, was altijd verplicht geweest in het kamp te zijn. Ze liet haar ogen, deels onbewust, afdwalen naar haar zij. Ze hapte naar adem toen ze zag wat haar al die pijn had veroorzaakt. Een pijl had zich zo door haar huid geboord, en hij moest er vast verder doorheen zijn gegaan – aan de andere kant er zelfs uit gekomen zijn – toen ze viel. Ze sloeg haar ogen ten hemel, smeekte… Om iets. Ze had beloofd het kristal om haar nek te beschermen en bij zich te houden, maar hoe kon ze dat doen als ze dit alles niet zou overleven?... Hoe? Ze sloot haar ogen, probeerde bij bewustzijn te blijven; maar het was allemaal maar een wanhopige poging. Het duurde niet lang of ze werd opgeslokt door de diepte van een droomloze slaap. Een slaap waar ze bang voor was, niet zeker van was of ze er ooit nog uit zou komen. Maar ze had geen andere keus; ze was in alle opzichten te zwak om nog enige weerstand te bieden.
- Chapter 2:
Met gefronste wenkbrauwen staarde de jongen langs het paard. Hij opende zijn mond, maakte aanstalten om wat te gaan zeggen; maar bedacht zich toen en zweeg maar. Het paard bewoog haar kop eventjes wild op en neer en liep toen naar hem toe. Het was duidelijk dat ze zijn aandacht niet had opgeëist, ondanks haar wilde actie. Dit overduidelijk wel willend duwde ze met haar neus tegen zijn borst. De jongen knipperde met zijn ogen, schudde zwakjes zijn hoofd en keek toen naar het paard voor hem. ‘Sorry, Zaïre… Ik meende eventjes iets te zien,’ mompelde hij zachtjes, waarna hij zijn hand op de neus van het paard – dat hij aansprak met de naam Zaïre, legde. Hij slaakte een zucht, draaide zich toen om. Net toen hij een stap wou zetten hoorde hij wat zacht gegrom. Hij keek zoekend rond, liet zijn blik uiteindelijk naar onder dwalen. Het pluizige beestje viel haast niet te missen. Het diertje had haar oren in haar nek liggen, waarvan de haren overeind stonden; en gromde diep vanuit haar keel naar de jongen. Deze fronste. Hij wreef eventjes in zijn ogen, geloofde zijn ogen niet. Maar het dier bleef, nog steeds met die dreigende houding. Hij ging door zijn knieën, wou op ooghoogte komen met het dier. Deze had haar kop echter te laag, was klaar om op te springen indien nodig. Hij stak langzaam zijn hand uit, wachtte vervolgens af. Eerst werd het gegrom alleen nog maar luider, waardoor het paard bang een pas naar achter zette, maar uiteindelijk won de nieuwsgierige aard van het beestje het toch. Ze stak weifelend haar neus naar voren, snuffelde dapper aan de vingers van de jongen. Ze snuffelde aan zijn vingers, zijn pols. Langzaam, en voorzichtig, raakte hij het dier met een vinger aan; aaide het vervolgens. Als reactie keken twee donkere kijkers hem aan. ‘Zie je nou dat die nerveuze houding nergens voor nodig is? Nou… Vertel mij eens; wat doet een poolvos als jij… In een bos als dit?’ Hij liet zijn vingers nog eens door de dikke witte vacht van de vos gaan, deze bleef hem aanstaren. Uiteindelijk duwde ze haar voorhoofd tegen zijn handpalm, draaide zich om en trippelde weg. De jongen ging weer rechtop staan, wist niet goed wat hij nu moest doen. Maar uit nieuwsgierigheid volgde hij de vos maar, had toch niets beters te doen. Het leek alsof het diertje doorhad dat hij haar volgde, aangezien ze begon te rennen. Hij werd gedwongen om ook te rennen; werd gevolgd door een dravende Zaïre. Ineens was het kleine diertje verdwenen. Hij rende nog eventjes in een sukkeldrafje door en bleef uiteindelijk stilstaan. Waar is was ze gebleven? Hij draaide een rondje, keek zoekend om zich heen. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes, meende weer iets wits te zien. Langzaam liep hij erop af, ging ervanuit dat het de poolvos moest zijn. Die was ook weldegelijk aan, maar hij trof nog iets aan. Iets dat ervoor zorgde dat een vlaag van misselijkheid over hem heen kwam. Hij hapte naar adem, zocht naar steun bij een willekeurige boom. De geur van bloed hing in de lucht en hielp niet mee. En als er een ding was waar hij niet tegen kon; was het bloed van zijn medemensen. Het was dat Zaïre ernaartoe liep, dat hij er ook maar dichterbij kwam. Het paard hield halt bij de boom, rook eventjes aan het meisje dat daar lag en schudde toen wild met haar hoofd. Het was logisch dat ze de geur niet lekker vond, de enige die zich er niets van aan scheen te trekken was de vos. Deze had haar hoofd op de schoot van het meisje gelegd, maar hield haar ogen op de jongen gericht. Wat verwachtte dat beest dat hij zou doen? Dat kind was toch allang dood? Hij slikte, zette nog een stap dichterbij en ging toen door zijn knieën. Hij schoot een van zijn handen onder haar witte pony, beet vervolgens op zijn lip. Of ze leeft nog steeds en heeft koorts, of ze de wereld zit toch nog vreemder in elkaar dan hij dacht. Hij zocht met twee vingers naar haar halsslagader; had dat trucje eens een keer geleerd. Zijn ogen werden groter. Hoe kon het nog dat ze leefde? Een pijl had haar hele zij doorboord, en het was duidelijk dat ze hier al een tijdje zat. Zijn ogen dwaalden af naar haar schoot; verwachtte daar de vos te zien; maar die was als sneeuw voor de zon verdwenen. Hij fronste. Hoe kon dat nou… Hij had geen tijd om daarover na te denken. Als dit meisje nog leefde, voelde het als een plicht om alles te doen wat hij kon om haar te redden. Het enige probleem was; hij wist bij god niet hoe. Hij kende wel een paar dingen, maar om hem nou echt een bekwame heler te noemen… Nee. Hij was en bleef een jongen, het was logisch dat zijn ambities ergens anders lagen. En toch had hij op dit moment gewenst dat hij er wel wat meer vanaf wist, en beter had opgelet als men hem iets had geprobeerd bij te brengen over de geneeskunde. Maar ja; het was of een onervaren jongen, of een vroege dood die al vast stond. Dan kon hij op zijn minst toch iets proberen, of niet? Hij stond op, liep naar het paard en haalde wat uit de tassen die op haar flank lagen. Toen hij weer bij het meisje zat keek hij met een frons naar haar. Werkelijk alles aan haar was ietwat… Apart. Te beginnen met het feit dat ze nog leefde ondanks dat ze zo’n wond had en ten tweede was er ook nog dat kristal. Donkerblauw, maar het gaf vreemd genoeg een witte gloed. Hij schudde zijn hoofd, hij moest haar nu niet gaan bekijken; niet alleen was dat onbeleefd – ondanks dat ze bewusteloos was – als hij zo zou blijven treuzelen zou ze dadelijk ook nog eens doodbloeden. Met een trillende hand haalde hij een mes tevoorschijn; het had verstopt gezeten tussen de twee sjaals die hij om zijn middel had geboden. Met zijn adem ingehouden trok hij zachtjes aan een van de schouders van het meisje zodat ze naar voren boog. Hij pakte de pijl vast, sneed er een stuk vanaf; nu kon hij hem er gemakkelijk uittrekken, aangezien de punt er niet meer aanzat en het nu maar een dun staafje houd was. Hij duwde haar weer naar achter, met haar rug tegen de boom. Hij zou die pijl er nu uitmoeten trekken… Maar als hij dat deed zou de ernst van de wond pas echt zichtbaar worden; alles wat de pijl intact hield, zou weer voor zichzelf moeten gaan zorgen en al de gaten; die er misschien in organen zaten, zouden geopend worden. Hij slikte, moest hij die pijl er wel uithalen? Ja, anders zou ze of doodbloeden, of door een of ander vreemd wonder zou ze blijven leven; maar met een pijl vast gegroeid in haar zij. Hij schudde zijn hoofd, nee; dat was geen optie. Hij had geen andere keus. Hij duwde met een hand; die waar hij verband in had, de pijl naar achter; duwde zo zijn hand tegen haar rug. Hij hapte één keer naar adem, zijn volgende handeling zou snel moeten zijn. En het zou fijn zijn als hij een extra paar handen had gehad. Ineens bedacht hij iets. Ietwat onhandig; omdat hij een hand tegen de wond moest blijven houden. Hij had nu een knie op de grond en de ander vlak bij de wond. Voorzichtig duwde hij met zijn knie zijn hand weg; hield het verband er zo op. Tevreden over zijn handelingen die leken te werken keek hij naar beiden handen die hij nu vrij had. Hij ademde diep in, trok toen met een rustige ruk de rust van de pijl uit haar zij en gooide hem gewoon weg. Snel drukte hij met zijn andere hand verband erop. Hij bleef kijken naar hoe het verband rood kleurde terwijl hij op tast, met zijn vrije hand, naar iets zocht dat hij op de grond had gelegd. Hij hield een sjaal in zijn hand, hoeveel sjaals had hij wel niet? Het deed er niet toe, deze kon hij na afloop toch weggooien. In het begin ging het wat onhandig; hij kon de propjes verband niet van de wonden afhalen. Hij wikkelde de sjaal om haar middel, maakte er vervolgens een stevig knoop in. Dit was het beste wat hij voor nu kon doen. Als er maar geen interne organen waren geraakt door die pijl; des te groter de kans dat ze dit alles zou overleven. Tot nu toe was alles haar gunstig geweest, maar haar leven hing nog steeds aan een zijde draadje. Voorzichtig tilde hij haar op, legde haar op de rug van het paard. ‘Sorry meisje. Ik weet dat je al iemand moet dragen, maar we zullen haar afwisselen, oké?’ Het paard brieste enkel, was het wel gewend dat er gewicht op haar drukte; maar dit viel nog mee. Het meisje woog bijna niet. De jongen zuchtte, keek weer naar het meisje. Hoe was ze daar terecht gekomen, wat deed ze daar en wie had haar dit aangedaan? Hij schudde zijn hoofd, hij kon beter wachten en kijken of ze het wel zou redden. Anders zouden al die vragen toch zinloos zijn; wetende dat hij er nooit antwoord op zou krijgen. Hij draaide zich om, wenkte het paard. ‘Kom, Zaïre. Dan gaan we verder.’
|
Laatst aangepast door Hollypaw op do 18 aug 2011 - 22:30; in totaal 3 keer bewerkt |
| | | 131
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. za 13 aug 2011 - 20:23 | |
| ik ga het volgen Damn waarom kan iedereen zo goed verhalen maken en ik niet? |
| | | 262
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. za 13 aug 2011 - 20:24 | |
| Het ziet er goed uit ik wil zeker meer lezen! Lolly's zijn gigantisch lekker ;D |
| | | Miss Psycho Unicorn 1191
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. za 13 aug 2011 - 20:36 | |
| Dank u, dank u ^^' En ligt het aan mij of lezen jullie nou zo snel o_o ?.. *is een slome lezer en wordt daar dus bang van* Ben momenteel bezig met hoofdstuk één, maar denk niet dat ik hem vandaag nog afkrijg XD
En ik zou het leuk vinden als jullie mensjes me hielpen met een titel verzinnen 8D! Jullie zijn vast veel origineler dan moi.
En dan hoef ik minder werk te doen >D |
| | | 131
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. za 13 aug 2011 - 20:45 | |
| ik ben ook ergens mee bezig maar niemand antwoord daarop... Redfur-Blacksoul-Silverwhisper-Tigerwing-Hoeps-Moonspell-Lavenderkit- |
| | | Maaike 1518 Actief
| |
| | | | Sanne 101
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. za 13 aug 2011 - 23:49 | |
| Het is echt geweldig Noor En ja, wat volwassenere stukjes horen er bij, het is wel goed dat je het aan hebt gegeven. Heb trouwens erger meegemaakt, op Quizlet is het ook nog gedetailleerder enzo 0-0 Naja, at least, i love it, very much. Het is wel gecompliceerd, maar dat maakt het een uitdaging, iets wat ik leuk vind ^^ |
| | | Miss Psycho Unicorn 1191
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. zo 14 aug 2011 - 9:16 | |
| Dank jullie c:
@ Maaike; Ja... Daar was ik ook al bang voor. Maar die serie is gewoon zo epic dat het eraan zat te komen >U BUT ME DOES NOT CARE ANYMORE. En het maakt me eigenlijk niet echt uit; Hoewel ik Engelse namen altijd al aantrekkelijker heb gevonden dan Nederlandse (;
@ Sanne; Ik kan ook gedetailleerd schrijven als ik wil, Maar wat heeft dat voor nut; ik weet toch dat ik dan zelf ga denken; DAT HEB IK NIET GESCHREVEN D: Dus ja. En ik zet zo'n dingetjes er altijd bij, wil me niet verantwoordelijk voelen voor trauma's. *kucht* En er zijn nog een heleboel dingen die ik niet heb uitgelegd in de Introductie, Maar die worden in het verhaal zelf uitgelegd ;p NO WORRIES.
@ Iedereen; Heb hoofdstuk één af ^^ Zet hem er nu gelijk bij c: Ben niet tevreden over het eerste stuk, het tweede is beter ;o Maar dat is misschien ook iets dramatischer of zu ;p |
| | | 131
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. zo 14 aug 2011 - 10:33 | |
| waarom kan jij zo goed schrijven en ik niet???!!! heb je tips? Redfur-Blacksoul-Silverwhisper-Tigerwing-Hoeps-Moonspell-Lavenderkit- |
| | | Sanne 101
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. zo 14 aug 2011 - 10:39 | |
| Redfur, je moet gewoon beginnen met schrijven, dan komen er bij mij altijd dingen in me op, en dan gaat het allemaal vnzelf ^^ Later vind je ook een titel enzo |
| | | 128 Actief
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. zo 14 aug 2011 - 10:46 | |
| Zoals Sanne al zei; begin je gewoon en kijk je waar je eindigt XD Tijdens het schrijven ben ik vrij... Spontaan en schrijf ik alles op wat in me opkomt; Ik gebruik bijna nooit de Backspace knop. Behalve als ik echt niet tevreden ben. En goed wil ik het niet noemen; Het is nog lang niet goed ;p Er zijn zoveel betere schrijvers dan ik ;o *kucht en wijst onopvallend naar Sanne*
Dreaming comes so easily 'cause it's all that I've known
| » Ashpaw – Airkit « |
| | | 131
| |
| | | | Strawstache! (Babs) 6876
| |
| | | | FiredanceWarrior Goddess Lightning
WazBeer 12040 Actief Burning like embers, falling, tender, Longing for the days of no surrender, years ago.
| CAT'S PROFILEAge: 108 Moons OldGender: She-cat ♀Rank: Senior warrior |
| | | | Lizle 178
| |
| | | | 1413
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. ma 15 aug 2011 - 20:19 | |
| Ik <3 je verhaal, Holly :3 Het is echt mooi geschreven! Nu kan ik niet meer stoppen met lezen o3o ~Lolly's zijn Gigantisch Lekker~
~Kittyheart~Raindrop |
| | | Miss Psycho Unicorn 1191
| |
| Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. do 18 aug 2011 - 22:28 | |
| Heb weer een nieuw hoofdstuk.. maar ben er niet zo tevreden over. Maar ach, heb al zo vaak dingen aangepast en het duurt eigenlijk te lang x') Moet niet zo zeuren.- Hoofdstuk 2:
Met gefronste wenkbrauwen staarde de jongen langs het paard. Hij opende zijn mond, maakte aanstalten om wat te gaan zeggen; maar bedacht zich toen en zweeg maar. Het paard bewoog haar kop eventjes wild op en neer en liep toen naar hem toe. Het was duidelijk dat ze zijn aandacht niet had opgeëist, ondanks haar wilde actie. Dit overduidelijk wel willend duwde ze met haar neus tegen zijn borst. De jongen knipperde met zijn ogen, schudde zwakjes zijn hoofd en keek toen naar het paard voor hem. ‘Sorry, Zaïre… Ik meende eventjes iets te zien,’ mompelde hij zachtjes, waarna hij zijn hand op de neus van het paard – dat hij aansprak met de naam Zaïre, legde. Hij slaakte een zucht, draaide zich toen om. Net toen hij een stap wou zetten hoorde hij wat zacht gegrom. Hij keek zoekend rond, liet zijn blik uiteindelijk naar onder dwalen. Het pluizige beestje viel haast niet te missen. Het diertje had haar oren in haar nek liggen, waarvan de haren overeind stonden; en gromde diep vanuit haar keel naar de jongen. Deze fronste. Hij wreef eventjes in zijn ogen, geloofde zijn ogen niet. Maar het dier bleef, nog steeds met die dreigende houding. Hij ging door zijn knieën, wou op ooghoogte komen met het dier. Deze had haar kop echter te laag, was klaar om op te springen indien nodig. Hij stak langzaam zijn hand uit, wachtte vervolgens af. Eerst werd het gegrom alleen nog maar luider, waardoor het paard bang een pas naar achter zette, maar uiteindelijk won de nieuwsgierige aard van het beestje het toch. Ze stak weifelend haar neus naar voren, snuffelde dapper aan de vingers van de jongen. Ze snuffelde aan zijn vingers, zijn pols. Langzaam, en voorzichtig, raakte hij het dier met een vinger aan; aaide het vervolgens. Als reactie keken twee donkere kijkers hem aan. ‘Zie je nou dat die nerveuze houding nergens voor nodig is? Nou… Vertel mij eens; wat doet een poolvos als jij… In een bos als dit?’ Hij liet zijn vingers nog eens door de dikke witte vacht van de vos gaan, deze bleef hem aanstaren. Uiteindelijk duwde ze haar voorhoofd tegen zijn handpalm, draaide zich om en trippelde weg. De jongen ging weer rechtop staan, wist niet goed wat hij nu moest doen. Maar uit nieuwsgierigheid volgde hij de vos maar, had toch niets beters te doen. Het leek alsof het diertje doorhad dat hij haar volgde, aangezien ze begon te rennen. Hij werd gedwongen om ook te rennen; werd gevolgd door een dravende Zaïre. Ineens was het kleine diertje verdwenen. Hij rende nog eventjes in een sukkeldrafje door en bleef uiteindelijk stilstaan. Waar is was ze gebleven? Hij draaide een rondje, keek zoekend om zich heen. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes, meende weer iets wits te zien. Langzaam liep hij erop af, ging ervanuit dat het de poolvos moest zijn. Die was ook weldegelijk aan, maar hij trof nog iets aan. Iets dat ervoor zorgde dat een vlaag van misselijkheid over hem heen kwam. Hij hapte naar adem, zocht naar steun bij een willekeurige boom. De geur van bloed hing in de lucht en hielp niet mee. En als er een ding was waar hij niet tegen kon; was het bloed van zijn medemensen. Het was dat Zaïre ernaartoe liep, dat hij er ook maar dichterbij kwam. Het paard hield halt bij de boom, rook eventjes aan het meisje dat daar lag en schudde toen wild met haar hoofd. Het was logisch dat ze de geur niet lekker vond, de enige die zich er niets van aan scheen te trekken was de vos. Deze had haar hoofd op de schoot van het meisje gelegd, maar hield haar ogen op de jongen gericht. Wat verwachtte dat beest dat hij zou doen? Dat kind was toch allang dood? Hij slikte, zette nog een stap dichterbij en ging toen door zijn knieën. Hij schoot een van zijn handen onder haar witte pony, beet vervolgens op zijn lip. Of ze leeft nog steeds en heeft koorts, of ze de wereld zit toch nog vreemder in elkaar dan hij dacht. Hij zocht met twee vingers naar haar halsslagader; had dat trucje eens een keer geleerd. Zijn ogen werden groter. Hoe kon het nog dat ze leefde? Een pijl had haar hele zij doorboord, en het was duidelijk dat ze hier al een tijdje zat. Zijn ogen dwaalden af naar haar schoot; verwachtte daar de vos te zien; maar die was als sneeuw voor de zon verdwenen. Hij fronste. Hoe kon dat nou… Hij had geen tijd om daarover na te denken. Als dit meisje nog leefde, voelde het als een plicht om alles te doen wat hij kon om haar te redden. Het enige probleem was; hij wist bij god niet hoe. Hij kende wel een paar dingen, maar om hem nou echt een bekwame heler te noemen… Nee. Hij was en bleef een jongen, het was logisch dat zijn ambities ergens anders lagen. En toch had hij op dit moment gewenst dat hij er wel wat meer vanaf wist, en beter had opgelet als men hem iets had geprobeerd bij te brengen over de geneeskunde. Maar ja; het was of een onervaren jongen, of een vroege dood die al vast stond. Dan kon hij op zijn minst toch iets proberen, of niet? Hij stond op, liep naar het paard en haalde wat uit de tassen die op haar flank lagen. Toen hij weer bij het meisje zat keek hij met een frons naar haar. Werkelijk alles aan haar was ietwat… Apart. Te beginnen met het feit dat ze nog leefde ondanks dat ze zo’n wond had en ten tweede was er ook nog dat kristal. Donkerblauw, maar het gaf vreemd genoeg een witte gloed. Hij schudde zijn hoofd, hij moest haar nu niet gaan bekijken; niet alleen was dat onbeleefd – ondanks dat ze bewusteloos was – als hij zo zou blijven treuzelen zou ze dadelijk ook nog eens doodbloeden. Met een trillende hand haalde hij een mes tevoorschijn; het had verstopt gezeten tussen de twee sjaals die hij om zijn middel had geboden. Met zijn adem ingehouden trok hij zachtjes aan een van de schouders van het meisje zodat ze naar voren boog. Hij pakte de pijl vast, sneed er een stuk vanaf; nu kon hij hem er gemakkelijk uittrekken, aangezien de punt er niet meer aanzat en het nu maar een dun staafje houd was. Hij duwde haar weer naar achter, met haar rug tegen de boom. Hij zou die pijl er nu uitmoeten trekken… Maar als hij dat deed zou de ernst van de wond pas echt zichtbaar worden; alles wat de pijl intact hield, zou weer voor zichzelf moeten gaan zorgen en al de gaten; die er misschien in organen zaten, zouden geopend worden. Hij slikte, moest hij die pijl er wel uithalen? Ja, anders zou ze of doodbloeden, of door een of ander vreemd wonder zou ze blijven leven; maar met een pijl vast gegroeid in haar zij. Hij schudde zijn hoofd, nee; dat was geen optie. Hij had geen andere keus. Hij duwde met een hand; die waar hij verband in had, de pijl naar achter; duwde zo zijn hand tegen haar rug. Hij hapte één keer naar adem, zijn volgende handeling zou snel moeten zijn. En het zou fijn zijn als hij een extra paar handen had gehad. Ineens bedacht hij iets. Ietwat onhandig; omdat hij een hand tegen de wond moest blijven houden. Hij had nu een knie op de grond en de ander vlak bij de wond. Voorzichtig duwde hij met zijn knie zijn hand weg; hield het verband er zo op. Tevreden over zijn handelingen die leken te werken keek hij naar beiden handen die hij nu vrij had. Hij ademde diep in, trok toen met een rustige ruk de rust van de pijl uit haar zij en gooide hem gewoon weg. Snel drukte hij met zijn andere hand verband erop. Hij bleef kijken naar hoe het verband rood kleurde terwijl hij op tast, met zijn vrije hand, naar iets zocht dat hij op de grond had gelegd. Hij hield een sjaal in zijn hand, hoeveel sjaals had hij wel niet? Het deed er niet toe, deze kon hij na afloop toch weggooien. In het begin ging het wat onhandig; hij kon de propjes verband niet van de wonden afhalen. Hij wikkelde de sjaal om haar middel, maakte er vervolgens een stevig knoop in. Dit was het beste wat hij voor nu kon doen. Als er maar geen interne organen waren geraakt door die pijl; des te groter de kans dat ze dit alles zou overleven. Tot nu toe was alles haar gunstig geweest, maar haar leven hing nog steeds aan een zijde draadje. Voorzichtig tilde hij haar op, legde haar op de rug van het paard. ‘Sorry meisje. Ik weet dat je al iemand moet dragen, maar we zullen haar afwisselen, oké?’ Het paard brieste enkel, was het wel gewend dat er gewicht op haar drukte; maar dit viel nog mee. Het meisje woog bijna niet. De jongen zuchtte, keek weer naar het meisje. Hoe was ze daar terecht gekomen, wat deed ze daar en wie had haar dit aangedaan? Hij schudde zijn hoofd, hij kon beter wachten en kijken of ze het wel zou redden. Anders zouden al die vragen toch zinloos zijn; wetende dat hij er nooit antwoord op zou krijgen. Hij draaide zich om, wenkte het paard. ‘Kom, Zaïre. Dan gaan we verder.’
|
| | | | Onderwerp: Re: [Story] Nog titelloos. | |
| |
| | | |
| Permissies van dit forum: | Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
| |
| |
| |