131
| |
| Onderwerp: Writing me di 9 aug 2011 - 14:28 | |
| hallo, Sommige weten misschien van mij dat ik een boek schrijf. Wat ik nu hier neer zet komt niet van mijn boek af maar is een los stuk verhaal wat ik gisteren heb geschreven omdat ik inspiratie had. Dit is de proloog en is nog niet helemaal af. Ik ben druk bezig maar t zal sloom gaan omdat ik het druk heb deze week. de namen en personen zijn zelf bedacht. Even dat jullie het weten, ik ben Blacksoul. Tips en kritiek zijn altijd welkom - Spoiler:
Ik ben Roos, een leider van een klein dorpje in de Wolkenvallei, ik ben een vechter tegen de steeds groter wordende macht van Sir. Mingeral. Meer dorpen hebben zich bij mij aangesloten, maar de meesten zijn ook al in de duistere macht van hem. Maar ik blijf dapper en blijf strijden voor onze vrijheid. Lees hier mijn verhaal, van de val van het dorp tot het einde der tijden.
Het is stil in mijn dorp, geen hond blaft, de vogels van meneer Rodemans fluiten niet en er was niemand op straat. Plotseling, als in het niets, klinken er holle voetstappen. Het geluid gaat snel door de straten, maar er is niemand. Als op commando klinken er overal paardenhoeven. Een vrouw krijst en er breekt paniek uit. Mensen rennen hun huizen uit en proberen weg te vluchten terwijl er overal geweerschoten klinken, Mijn dorp is in de duistere macht gekomen van de duistere heerser Sir. Mingeral. Meer mensen krijsen, huizen vliegen in brand, geweerschoten, trappelende paardenhoeven en dat ene kleine huilende meisje midden op de straat. Een soldaat ziet zijn kans, hij komt in volle galop op het meisje af en voor ze het weet word ze vertrappelt. Ik wil het meisje wel redden, maar ik kan het niet. Ik kan alleen hulpeloos toekijken hoe mijn dorp ten onder gaat aan de duistere macht die ons al vele jaren had bedreigt.
Enkele uren later is het weer stil in mijn dorp, geen hond blaft, de vogels van meneer Rodemans fluiten niet en alle mensen liggen op straat, dood. Het hoefgetrappel is een paar minuten geleden weggestorven. Ik loop door de hoofdstraat. Overal mensen en bloed, maar geen spoor van de aanvallers. Nergens een dood paard of een dode soldaat. Ze hebben het hele dorp uitgeroeid, dat denken ze tenminste. Een klein verdrietig lachje verschijnt op mijn gezicht. Een aantal famillie's heb ik ondergebracht in de kerk. Zodra ik de bel zou luid mogen ze naar buiten komen. Maar nu komen weer de zorgen over me heen trekken, wat als ze ook in de kerk hadden ingebroken? Haastig loop ik over de dode lichamen van mannen, vrouwen en kinderen heen en ga ik opweg naar het gemeentehuis. Maar halverwege sta ik stil. Daar ligt ze, het kleine, net nog, huilende meisje. Haar fijne gezichtje zit onder het bloed en haar lichaam zit vol afdrukken van paardenhoeven. Ik slik het zure gal dat naar boven komt weer in en loop gauw weer door. De toren van het gemeentehuis komt in zicht maar ik sta stil. We zijn verraden. Ik, en mijn dorp zijn verraden. Het gemeentehuis zelf was nog helemaal intact, maar de houten toren met de bel was volledig afgebrand. Ik draai me abrupt om en ren naar het kleine kerkje. Mijn laatste sprankje hoop vervliegt. De deur ligt aan gort op de straat, en het is nog stiller dan eerst lijkt het. Voorzichtig loop ik de kerk binnen. Ik verlies mijn zelfvertrouwen meteen, ook hier stinkt het naar bloed en weer komt de zure gal naar boven. Ik laat het gaan en geef over. Keer op keer komt het terug. Na een tijdje ben ik weer rustig en kijk ik naar de dode lichamen bij het altaar.'ze waren aan het bidden. Aan het bidden voor een goede afloop, voor vrijheid'.De woorden schieten door mijn hoofd.'Voor vrijheid, een goede afloop'. Die woorden blijven zich herhalen. Mijn ogen schieten voor het eerst na de val van het dorp vol met tranen, en ik ren de kerk uit.'Houdt moed, er komt een goede afloop,houdt moed'. Schiet er door mijn hoofd. Ik ren weg, het dorp uit, de heuvel op waar mijn paard Klimta staat te wachten. Het lijkt of zij heeft gemerkt wat er gebeurd is want ze is erg onrustig. Blindelings spring ik op haar rug en kijk nog een keer om. Dikke grijze rookpluimen stijgen op vanuit mijn dorp. Ik weet dat dit dorp later als trainingskamp wordt gebruikt. Je moet een bijzondere eigenschap van mij weten, de rest is ongeveer allemaal onbelangrijk. Ik ben helderziend. Zo, dat weet je nu ook weer. Ik kan de afgebrande toren van het oude gemeentehuis net onderscheidden en weer schieten er tranen in mijn ogen, het ging zo goed de laatste tijd, het dorp was aan het groeien, en nu, nu is alles voor niks geweest. Ik verman mezelf en draai Klimta om. Ik geef haar de sporen en rijdt met volle galop het Duister Bos in, opzoek naar de redding.
De wind doet mijn ogen tranen maar ik blijf in volle galop. De Rookwachters zitten vlak achter mij. Klimta gaat zo hard ze kan, maar de Rookwachters komen steeds dichterbij. Een van mijn handen houdt de teugels vast en de andere ligt op het gevest van mijn zwaard. Plotseling houd ik in. De Rookwachters snellen mij voorbij maar herstellen snel en draaien weer om. Ik trek mijn zwaard, en denk:'Ik doe dit voor de vrijheid, op de goede afloop, voor mijn dorp!' De Rookwachters komen recht op mij af en brul een onverstaanbare strijdkreet en geef Klimta de sporen. Ze steigert en rent op de eerste Rookwachter af. Ik doorklief hem met mijn zwaard en, zo danken ze zich aan hun naam, hij gaat in rook op. Er zijn er nog vijf over. Er komen twee Rookwachters op mij af. Ze cirkelen om mij heen en verwarren me even, totdat er eentje op mij afkomt stormen, vol in de rug. Ik kan mij nog net omdraaien en de slag om de slag van zijn zwaard tegen te houden. Zweet parelt op mijn hoofd van inspanning. Ook de tweede Rookwachter valt mij nu aan.
En dit is het boek waar ik al heel lang aan werk, - Spoiler:
PROLOOG
Ergens diep in de cel bewoog wat. Het kroop langzaam, niet opkijkend naar de man die voor de tralies stond. De man keek haar strak aan, terwijl ze naar het eten kroop dat hij haar voorzichtig toeschoof. ‘ Sluit je bij me aan, dan is alles zo voorbij.’ Sprak de man.’’Wat heb je me te bieden?’ Sprak het meisje zwak maar met haat in haar stem. Het meisje was niet jonger dan 17, had een zwarte pluk haar voor haar linkeroog, en sprak met een heldere stem. Haar kleren waar niks meer dan vodden, en er zat een ketting om haar been. ‘Macht, vrijheid, land….’ Sprak de man moeizaam, hier hadden ze het al zo vaak over gehad. Het meisje pakte wat eten van en kroop toen mompelend terug naar de schaduwen van de cel. ‘ Ik kan je je naam terug geven, je groots maken, machtig. Als je bij me aansluit kan je Doniar de dondergod doden.’ De man smeekte het bijna. De man zelf was ook in jonge leeftijd, 28 jaar oud, zwart haar en zwarte ogen. Hij had een gespierd postuur, maar zijn karakter was opdringerig en sluw. ‘Doniar is niet te doden, dat weet je.’ Snauwde het meisje hem toe, duidelijk met meer kracht door het eten. Woest keek ze op. De man deed ongemerkt een klein stapje achteruit.’ Ben je bang voor me Ankor?’ Zei het meisje smalend ze kroop langzaam en moeizaam overeind en liep wankelend naar Ankor, hij kan nu pas goed haar gezicht zien. Hij had het erger verwacht. Haar gezicht is net zo normaal als ieder ander kind van haar leeftijd. Rimpelloos, mooie heldere ogen (al kon hij er maar 1 zien) en een kleine moedervlek bij haar oog.
Ergens ver rommelde de donder. Na uren onderhandelen was de man het zat, hij had haar alles geboden wat hij maar had en nog wilde ze niet. Het moest dan maar. Dacht de man. Hij deed de celdeur open, hij kraakte, en liep langzaam naar het jonge meisje toe, dreigend met ogen waar af en toe rode flitsen er doorheen. Het meisje kroop bang achteruit tot ze niet meer verder kon. Ankor pakte haar ruw bij haar arm, keek haar dwingend in de ogen aan en toen gebeurde het: De ogen van het meisje werden wazig, zodra de man nog maar zei dat ze moest opstaan, deed ze het. De man gebruikte zijn gave. Hij sleurde haar door meterslange gangen van het Lavarkasteel. Voor en achter hem liepen 2 mannen gehuld in mantel met kap van groen drakenleer, een zwarte zakdoek voor hun mond en neus een zwarte broek met bruine leren riem met sabelzwaard. Hun borst was bedekt met tatoo’s van hun vaandel en draken, ook zaten er allemaal littekens. Terwijl Ankor het meisje meesleurde door alle gangen en deuren begon het te rommelen in de verte. Hij kwam uiteindelijk aan waar hij wilde zijn. Een ronde kamer waar in de uiteindes geulen zaten. Zodra hij er kwam en de kamer aardedonker was, en hij een stap in de kamer had gezet begon er vuur uit de geulen op te laaien. Voor hem stond een donker ebben houten tafel, waar een kleed over heen gedrapeerd was met het vaandel van de drakenruiters, een zwarte draak die om een vlaggenstok gewikkeld was daar hing een vlag aan met precies hetzelfde gebeuren. Voor de tafel was een ronde cirkel was getrokken. Hij liet het meisje los, verloor de concentratie en het meisje werd weer wakker. Ze werd vast gegrepen door de twee drakenruiters achter zich, en meegesleurd naar het midden van de cirkel. De drakenruiters gooiden haar als het waren erin, want zodra ze in het midden kwam werd een web van zilveren draden om de cirkel gevlochten, het meisje zat vast. Het meisje slikte moeilijk, dit wilde ze niet. Ze zakte neer op de grond en haar gelaat verdween. De man keek haar met grote ogen aan, het meisje was nu een volwassen vrouw, met een verminkt gezicht, bruin vet en vuil haar en kleren aan die je niet echt kleren kon noemen. ‘Jij!’ Siste Ankor, zo boos dat hij eigelijk niet boos kon zijn. Met een gebaar van zijn hand verdween het zilveren web dat hij had gemaakt om haar vast te houden. Weer hief hij zijn hand op, ditmaal om te doden toen er een scherpe stem door de kamer sneed:’Zij is voor mij!’ Sneerde de stem. De man keek verrast op, de vrouw met het verminkte gezicht kromp in elkaar. Voor hem stond nu hetzelfde meisje dat de vrouw met het verminkte gezicht ook was geweest, maar dit meisje was….. ruiger. Ze had ook zwart haar met een pluk voor haar linkeroog, een zwarte mantel van veren, waarvan de man dacht dat het ravenveren waren, een strijdteneu, dat wel een beetje bloot was, en hoge zwarte laarzen, verder van wapens geen spoor, wel had ze een litteken dwars over haar neus lopen, een rood oog met een slangachtige pupil maar van het moedervlekje dat elke vrouw of meisje had bij het rechteroog was geen spoor. Dreigend stapte ze naar voren, richting de verminkte vrouw. Het meisje was ook veel groter dan de verminkte vrouw voorheen was. Ze sprak een enkel woord en er verschenen allerlei zakjes aan haar riem. Er verschenen allerlei zakjes en een rode bol. Voor de rode bol deinsde man achteruit, de vrouw deed niks en staarde een beetje schaapachtig naar de bol. ‘En daar wil je mee doen?’ Zei de vrouw. ‘Dit is een drakenoog, een woord kan je er voor eeuwig in opsluiten, een ander woord kan je er weer uithalen.’ Het meisje gaf de vrouw een smalende grijns. ‘Sinatrha’ sprak het meisje. In een flits was de vrouw weg. Het meisje bracht de bol in haar zichtveld en lachte hard. Binnen in de bol zat de vrouw in miniatuur. ‘Dan kunnen we nu denk ik wel onderhandelen zonder gestoord te worden.’ Het meisje deed de bol weer terug in de houder en keek de man strak aan. ‘Natuurlijk, ik neem aan dat ik jouw gewoon Felix kan noemen?’ Sprak de man rustig. ‘Tuurlijk, als je het maar niet in je hoofd haalt om me Felix de bliksemgod te noemen, want dat ben ik niet meer.’ Felix keek de man nog steeds strak aan maar in haar ogen zag Ankor een glimp van vastberadenheid. Vastberadenheid om alles er voor over te hebben om terug te keren naar de goden wereld. Ze kan een goede schakel zijn. Dacht de man. Alles zou zij doen, voor mij, voor de wereld, voor iedereen. ‘Ik ben onsterfelijk’ vervolgde het meisje. ‘ Ik kan alleen gedood worden door….’ Ankor kon de rest niet meer verstaan omdat het overweldigd werd door een harde donderklap.Felix keek schichtig om zich heen, bang dat er opeens een man uit het niets te voorschijn zou komen uit een van de donkere schaduwen van de kamer. ‘roep me maar op als je een opdracht voor me hebt.’ Sprak Felix haar blik was weer even hard als eerst. Met deze woorden loste ze op. Ankor voelde een zacht briesje langs zijn gezicht strijken. Die Felix zou een goede zet zijn, ze was onsterfelijk en accepteerde alles als je haar maar liet geloven dat ze daarmee terug naar de godenwereld kon komen. Ankor streek over zijn rood fluwelen gewaad. Met zijn platte hand streek hij zijn haar naar achter en liep met grote passen de kamer uit. Hij wist het zeker. Felix was tot alles in staat, een gemeen plannetje kwam op in zijn gedachtekamer. Zo zou hij zeker het hele land in zijn handen krijgen. Hij grijnsde gemeen en liep zijn vertrek in, deed deur achter zich dicht en op slot. Hij moest even diep nadenken.
Felix keek op een donkere heuvel in de regen naar het kasteel waar ze net nog was. Ze wist dat de landheer haar zou gebruiken, ze was onsterfelijk, machtig en kon moorden zonder emoties. Ze draaide zich om en vroeg zich af hoe de lava rond het kasteel niet gestold was door alle regen. Het was vast magische lava. Ze liep weg, de heuvel af en volgde het pad. Een volbloed zwart raspaard stond op haar te wachten. Zijn vacht en manen glommen van de regen die hij allemaal had doorgemaakt. ‘Aranor…’ Fluisterde Felix zacht tegen het paard. Het paard hinnikte en brieste alsof het wilde dat je er op sprong en wegreed. Felix streelde het paard. Ze klom op zijn rug en deed haar kap op. Ze keek naar haar rechter arm. Een draak die een vlaggenstok omwikkelde was op haar arm getatoeëerd. Ze wist wat haar opdracht was. Officieel was ze nu een drakenruiter. In volle galop keerde ze het kasteel de rug toe. Ze moest eerst uit dit verdomde land vol regen en lava komen. Dan naar een van de verste stadjes en uiteindelijk was daar haar doel. De regen striemde in haar gezicht maar het deed haar niks. Felix was nu een mens, geen god meer maar een mens.
In een van de verste dorpjes in de uithoek van Saranor het land van licht, viel er een bijzondere geboorte plaats. Het was de geboorte van een tweeling. Christopfoor en Sarah, intelligente en mooie kinderen. Ze groeide samen op en hadden een zorgeloos leventje. Ze konden en mochten naar school en op hun tiende jaar kregen ze allebei een paard. Ze konden alles wensen wat veel kinderen niet hadden. Zo groeide ze op tot op een dag ze het 16e jaar hadden bereikt.
|
|
Gabs 297
| |
| Onderwerp: Re: Writing me di 9 aug 2011 - 15:47 | |
| WOOOW, niet slecht:) ik ga blijven lezen hoor To forget the past, you have to embrace the future that is offered to you |
|