Ivyail liep onrustig over het bospad, het heldere, maar toch zachte maanlicht zorgde voor enge schaduwen, overal leek er wel gevaar op haar te wachten. Ze keek telkens schichtig heen en weer, maar nochtans was er niemand te bekennen, toch... Die geluiden, die brekende takjes, het zal vast gewoon een eekhoorn zijn, sprak ze zichzelf in. Ze liep verder, steeds sneller, tot het eindigde in een spurt. Ze hijgde, zo ver ze eerst van het kamp versijdert was, zo dicht was ze nu. In de verte klonk een zacht geroezemoes, van de katten in het kamp. Ze zag donkere schimmen bewegen, het was moeilijk te zien zonder het maanlicht, omdat er nu overal bomen stonden. Toch wou ze nog niet naar het kamp, ze wou nog even wild en vrij rondlopen.