Quinty 1297 Actief
| |
| Onderwerp: [Story] Colorfull Eyes di 16 aug 2011 - 10:33 | |
| Nieuw verhaal, blah blah, je kent dat wel -- *Plaatje komt nog* - Proloog:
Mijn voeten ploegde zich een weg door het dikke pak sneeuw. Voor me strekte zich een eindeloze sneeuwvlakte uit. Het maakte me totaal niet uit dat ik hier in mijn eentje liep, helemaal alleen, ploeterend door de dikke sneeuw, zonder mijn ouders. Het maakte me geen ene zak meer uit! Zolang ik maar weg was bij mijn moeder en bij hém, vooral bij hem. Ik haatte hem en dat wist 'ie. Toch kwam hij mijn leven verzieken door bij ons in te trekken. Waarom waren mijn ouders niet gewoon bij elkaar gebleven. Waarom had mijn moeder zo nodig alles weer moeten verzieken? Alleen maar door hém in ons huis, ons stukje privacy, binnen te laten. Tranen stroomde over mijn wangen terwijl ik verder door de sneeuw heen liep. Ik wist dat ik er geen goed aan deed door gewoonweg weg te lopen. We waren immers op vakantie in dit barre land. Maar ik vertikte het om nog ook maar één seconde daar te blijven. Al had ik mezelf wel wat dikker kunnen inpakken. Op dit moment vroor ik bijna dood onder mijn winterjas en dikke bergschoenen. Misschien had ik toch beter een extra laag kleding aan moeten trekken. Een zucht verliet mijn mond, terwijl ik om keek. Het kleine dorpje was al bijna uit het zicht verdwenen. Gelukkig maar. Al vroeg ik me af hoelang mijn ouders, nee mijn moeder en híj, erover zouden doen voordat ze merkte dat ik er niet meer was. Ik versnelde mijn pas en probeerde mijn evenwicht te behouden, terwijl de grond waarop ik liep langzaam veranderde in ijs. In plaats van lopen, glibberde ik nu meer richting mijn doel. Of, doel. Echt een doel had ik niet, zo ver mogelijk weg komen bij mijn moeder en dat … mensding dat ze bij zich had. Maar voor me strekte zich alleen maar een sneeuwvlakte uit, waardoor ik toch lichtelijk in paniek begon te raken. In mijn gedachten leek het allemaal zo simpel; tijdens het ontbijt zou ik zeggen dat ik even naar het toilet moest, vanuit daar kon ik zo naar buiten glippen. Maar nu ik er zo over nadacht had ik niet verder gedacht. Ik had er niets eens aan gedacht dat het me zou lukken om naar buiten te glippen, laat staan dat ik hier nu zou zijn. Maar toch is het zo, dus moest ik iets zien te verzinnen om hier weg te komen, of onderdak vinden. Mijn blauw/groene ogen keken om zich heen, maar veel meer dan wit, wit, en nog eens wit zag je hier niet. Fijn, nu raakte ik echt in paniek. Waar moest ik naar toe? Wat moest ik hier doen? Waarom was ik hier überhaupt? Vele vragen schoten door mijn hoofd heen, maar geen één werd beantwoord. Ik huiverde onder mijn dikke jas en trui en voelde dat er tranen achter mijn ogen prikte. Waarom was ik toch zo dom geweest? In de verte zag ik een grot, maar ik had geen idee hoe lang het zou duren voordat ik daar zou zijn. Toch zou ik het gaan proberen. Proberen kon altijd, al had ik geen idee of ik het überhaupt zou halen. Toch begon ik stug mijn rechtervoet voor mijn linkervoet te zetten en ondertussen mijn evenwicht te bewaren, terwijl ik in de richting van de grot liep. De zon was onder, het begon donker te worden. Maar ik had de grot bereikt. Het had me zeker nog een uur of drie gekost voordat ik er was, maar nu zat ik lekker knus in een kleine grot. Nou, echt knus was het niet. Ik had geen vuur, dus kon ook niets eten, de stenen waren koud en ik was bevroren tot op het bot. Aan de geluiden te horen en de felle kramp in mijn maag had ik ontzettende honger, maar ik wist niets van vuur maken en kon al helemaal niet jagen. Ik zou hier gewoon doodvriezen en niemand zou me ooit vinden. Warme, zoute tranen rolde over mijn wangen heen. Ik veegde ze weg voordat ze konden bevriezen. Een huivering ging over mijn rug heen en ik ging tegen een koude wand aan liggen. Zachtjes begon ik in mezelf te praten. “Mijn naam is Amy. Ik ben vijftien jaar oud en komt oorspronkelijk uit de USA. Mijn vader is weggegaan toen hij erachter kwam van mijn moeder hem voorloog. Mijn moeder heeft een nieuwe vriend, waar ik een hekel aan heb. Ik ben weggelopen van ons vakantieoord in Alaska, momenteel vries ik dood in een kille grot zonder enig besef van tijd en met een irritante knagende honger...” Zachtjes bleef ik het voor mezelf herhalen, terwijl ik langzaamaan in een diepe, onrustige slaap viel.
- Hoofdstuk 1:
”Lang geleden is er een voorspelling gedaan door de eerste wolf die ooit het Noorderlicht heeft gezien en door deze groene verschijning is aangeraakt. Deze wolf had door deze aanraking een geheimzinnige gave gekregen. Zijn ogen, die eerst helder geel waren, verschoten nu telkens van kleur. Blauw, groen, geel, rood, soms zelfs wit en zwart. De betekenis is nooit achterhaalt en sinds deze ene wolf is er nooit meer iemand geweest die dezelfde ogen had. De wolf had, op zijn sterfbed, gezegd dat over een onbepaalde tijd een nieuwe wolf zou komen met deze gave. Deze wolf zou nog maar jong zijn en niet weten van hem of haar te wachten zou staan. De roedels moesten proberen om hem of haar op het rechte pad te houden, maar de Duisternis zou even hard aan hem of haar trekken. Deze wolf zou het verschil kunnen maken tussen Goed en Kwaad en hierbij oorlog kunnen ontketenen of tegengaan. Vlak hierna is hij overleden. Sommige wolven geloven in deze voorspelling, andere denken dat het gewoon een fabeltje is. Maar niets is minder waar...”
“Ze is niet van hier,” “Waar zou ze vandaan komen?” “Waarom ruikt ze zo vreemd?” De stemmen hadden me wakker gemaakt, maar ik had geen zin om wakker te worden. Dus hielt ik mijn ogen stijf op elkaar en liet de stemmen maar voor wat ze waren. “Wat is ze mager.” “Zou ze honger hebben?” “Ik heb hier nog een haas, die mag ze wel van me hebben.” Bij het ruiken van vers vlees begon mijn maag een protest lied te spelen. Ik kreunde zachtjes en bedacht me dat ik me niet meer voor slapende aan kon houden. Dus deed ik één oog open en merkte direct een snuit voor me op. Wacht, een snuit!? Gehaast schoot ik overeind en drukte mezelf tegen de muur aan. Voor mij zaten twee witte wolven, die me aanstaarde alsof ik geschift was. Ik misschien niet, maar hun zeker wel. Langzaam kwamen mijn herinneringen van de vorige dag weer terug. Hoe ik was weggelopen en door de sneeuw had geploeterd. Hoe ik in deze grot terecht kwam en in slaap was gevallen tegen de muur. En nu zaten er opeens twee wolven voor mijn neus! Ze keken me allebei nogal schaapachtig aan voordat de een zijn bek opende. Ik verwachtte een grom, maar in plaats daarvan kwam er een zin uit; “Wat heb jij opeens? Zo begroet je een mede-wolf toch niet?” Ditmaal was het mijn buurt om schaapachtig te kijken. Mede-wolf? Wat bedoelde ze daar nou weer mee? Ik keek omlaag en zag vol afschuw dat ik in plaats van gewoon een... lichaam, een sneeuwwitte vacht had. Ik keek scheel naar mijn neus, maar daar zat een snuit. En zelfs mijn handen en voeten waren veranderd, in poten! Ik hielt mezelf in om niet te gaan gillen. Die twee wolven hadden gelijk, ik was in een wolf veranderd! Ik zakte op mijn poten en ging overeind staan. Gelukkig ging het soepeler dan dat ik dacht, ik was al vrij snel gewent aan mijn nieuwe lichaam. Toch bleven de twee wolven me aanstaren alsof ik van een andere planeet kwam. “Is er iets?” vroeg ik zachtjes, alsof ik iets verkeerds kon zeggen. Één voor een schudde ze hun koppen en kwamen daarna op me af. Ik merkte dat ik kleiner was dan deze wolven, ik had immers ook geen idee hoe oud ik eigenlijk zou zijn. Ik was vijftien in mensen jaren, maar ik wist niet hoe oud dat was in wolven jaren. “Hoe heet je?” vroeg een van de twee wolven. “Amy,” antwoorden ik rustig terug. Ik zag dat de rechterwolf me vreemd aankeek en daarna zijn kop schudde. “Dat is geen gebruikelijke naam hier, voor je eigen veiligheid is het beter als we je Amire noemen.” Ik knikte alleen maar, nog wat verdoofd van alles wat er om me heen was gebeurd. Sowieso merkte ik nu pas op dat alle kleren helderder waren, de geluiden scherper waren en dat ik elk geurtje om me heen makkelijk kon ruiken, hoe flauw deze ook was. Ik bedacht me dat ik best wel eens kon wennen aan dit nieuwe lijf. “We kunnen beter terug gaan, anders zal Draze ons weer straffen voor onze afwezigheid.” Nieuwsgierig luisterde ik mee met het gesprek. “Maar wat doen we met háár?” Bij het woordje 'haar' prikte de linkerwolf met zijn poot tegen mijn vacht aan. “We nemen haar mee en presenteren haar aan de alfa's. Die kunnen dan beslissen over haar verdere lot.” Dit klonk me niet goed in de oren. Stel dat de alfa's niets van me wilde weten? Dan had ik een groot probleem. Ik had geen idee hoe het leven als wolf was en wat ik allemaal zou moeten doen. “Ja, dat zou wel het beste zijn,” hoorde ik de rechter wolf weer zeggen. “Uh.. pardon, maar zou ik jullie namen mogen weten?” De twee wolven keken me even verbaast aan, maar de rechter haalde daarna zijn schouders op. “Ik ben Disru en dit is mijn zus Rayis.” Ik knikte ze allebei toe, als teken dat ik het had gesnapt. Disru en Rayis stonden allebei op, nu pas zag ik de verschillen, en de overeenkomsten, tussen broer en zus. Disru was groter dan zijn zus en had een iets dikkere vacht. Rayis was kleiner en had een wat slanker en gestroomlijnder lichaam. “En nu?” Mijn stem klonk wat beverig, aangezien ik niet wist wat ik moest doen. “Volg ons maar, wij zullen je begeleiden naar de roedelgrot,” zei Rayis vriendelijk tegen me. Een zucht van opluchting was te horen, terwijl ik keek hoe broer en zus naar buiten rende. Al snel zetten ik de achtervolging in. Het voelde goed om zo te kunnen rennen, ik had totaal geen last meer van de kou en zelfs min honger was ik compleet vergeten. Nu wist ik wat vrijheid in hielt. Het kunnen rennen over de eindeloze vlaktes, het voelde aan alsof alle zware lasten zo van je schouders vielen. Gedwee volgde ik de twee wolven die voor me uit rende, op weg naar mijn nieuwe leven!
-- Reacties en tips zijn altijd welkom (: "I stare deep down into the eyes of my nightmares, as they come to life. I feel my heart beat right out of my chest, and I think I might be losing the fight. I might be losing it." 【L O S T P A T H】
|
|