Langzaam was Never het kamp uitgewandeld. Ze vond dat ze lang genoeg in het kamp was geweest en was van plan kittypets te pesten. Het kamp lag al een eind achter haar toen ze omkeek. Ze staarde nog even naar het kamp waarna ze verder liep, op zoek naar kittypets. Of rare rogues die hier weleens kwamen. Grijnzend keek ze om zich heen, naar de eindeloze tweebeennesten. Maar nergens zag ze kittypets. En de tuinen waar de kittypets wel buiten waren, waren ook tweebenen die de kattin liever ontweek. Ze wist hoe gevaarlijk de rare wezens waren. Dat had haar moeder haar verteld toen ze nog maar een kleine kitten was. En haar mentor had het ook al gezegd. Ze vroeg zich af hoe kittypets bij die rare wezens durfden te komen, maar de tweebenen waren ook duidelijk gek op hun kittypets, dus daar besteedde ze verder geen aandacht aan. Diep verzonken in gedachten wandelde ze verder, tot ze iets zwarts zag. Het was een vacht, merkte ze toen ze dichterbij kwam. Ze zag de halsband ook steeds beter en een overbekende geur drong haar neus binnen. Dit was een elitelid. De zware geur van de elite maakte haar volledig wakker uit haar gedachten en ze staarde de kater aan.
(Hij is misschien laat, maar wel langer dan normaal)