Chess liep langs de strook planten, die door huismensen 'parken' worden genoemd. daar stond het kleine huismensje weer, ze had een bakje met zich mee, vol met lekker vlees dat ze aan hem gaf. toen hij het op had gaf hij haar een kopje en rende hij weg. Chess liep snel het bos in. hij liep rustig rond, snuffelde hier en daar wat. en ving een muisje. hij klom in een boom en begon te eten, toen hoorde hij iets ritselen. katten dacht hij, en hij lachte.