Met voorzichtige stapjes strompelde de cyperse kater de Apprentices den in. Hij zuchtte. De geur van thuis hing overal om hem heen, en overrompelde hem met herinneringen. Hij kneep even met zijn ogen. Zijn maag trok samen van de honger, maar hij kon nu geen eten gaan halen. Hij was zo lang weggeweest. Het zou oneerlijk zijn om nu zijn deel van de prooi op te eissen. Hij ging liggen, en een zucht ontsnapte uit zijn keel. De vermoeidheid viel van hem af, en gleed als een zachte deken over hem heen. De slaap kwam al snel, en Moonpaw's ogen vielen langzaam dicht. Met zijn kalme ademhaling ontstond er een droom, en de beelden dansten voor zijn gesloten ogen tot ze een vaste vorm kregen.
Moonpaw keek om zich heen, probeerde zich te oriënteren. Hij rook plastic, en de afschuwelijke geur van tweevoeters. Hij voelde zich slaperig, maar niet op een goede manier. Het duurde even, maar toen kon hij zich goed bewegen. Hij deed een poging om de mist uit zijn kop te schudden, maar die lukte maar half. Toen hij wilde opstaan merkte hij dat het hem niet lukte. Meteen kneep paniek zijn keel dicht. Hij moest eruit. Hij krapte tegen de stevige wanden van zijn cel en probeerde zich wanhopig te bewegen. Zijn ogen waren wijdopengesperd van angst. Hij voelde razernij over zich neerdalen, en probeerde met al zijn kracht de muren omver te duwen. Hij kabte, beet en sloeg, maar de plactic wanden om hem heen weken geen duim breed. Hijgend en machteloos bleef hij liggen, nog steeds met de paniek haast tastbaar in de lucht. Het maakte hem zwaar om te ademen. Hij probeerde paniekerig om genoeg lucht binnen te krijgen, maar die leek te zijn veranderd in een dikke massa die hij onmogelijk kon inademen. Hij smeekte de Sterrenclan hem te helpen. Net toen hij dacht nooit meer de zon te zien, opende de bovenkant zich en kwam er een stroom frisse lucht binnen. Hij hapte naar adem, en pas toen hij genoeg frisse lucht had ingeademt keek hij om zich heen. Hij kromp in elkaar van schrik toen hij de drie tweevoeters zag die maar een paar konijnlengtes van hem af stonden. Met grote ogen van schrik keek hij naar hen op. Ze deden een poging om hem te aaien, maar hij sloeg naar hen, bang dat ze hem pijn gingen doen.
De beelden vervaagden en kregen opnieuw vorm voor zijn gesloten blauwe ogen.
Hij keek naar buiten. Zijn verlangende blauwe ogen baanden zich een weg door de tuin, woelde tussen het onkruid en klommen uiteindelijk over de heg die de tuin afsloot. Maar hij was de laatste zes maanden niet meer buiten geweest. Hij droomde ervan, en zat de hele dag voor de tuindeur, hopend dat die open zou gaan. Hij wist inmiddels wat er was gebeurd. Hij was meegenomen door de tweevoeters, en nu was hij opgesloten in hun huis. Als een kittypet! Hij walgde ervan, en wilde weer vrij zijn. De wind door zijn vacht voelen, de bladeren onder zijn voetkussentjes horen knisperen. Hij schrok van naderende voetstappen, en sprong meteen achteruit, maar kroop langzaam tevoorschijn toen de vrouw haar hand op de deurklink legde. Hij ging omlaag, en de deur opende zich. Even stond de cyperse kater verstijfd, maar toen de geur van vrijheid zijn neus binnenkwam stormde hij naar buiten. Met een paar sprongen was hij bij de heg, en onder verontwaardigde kreten van de vrouw klom hij eroverheen. Op dit moment had hij gewacht, hiervoor had hij elke dag al zijn vaardigheden getraind. Hij voelde de wind in zijn oren suizen en zijn poten roffelde over de grond. Vrij!
Een monster raasde over het donderpad. Moonpaw wachtte trillend tot het lawaai was weggestorven, en rende toen zo snel als zijn poten hem konden dragen over het donderpad. Net op tijd. Een ander monster raasde al weer voorbij. De bekende Clangeuren dreven zijn neus binnen. Eindelijk zou hij weer thuis zijn. Eindelijk zou hij de rest weer zien, na zeven maanden weggeweest te zijn. Na de verschikkelijke maanden bij de tweevoeters, en zijn lange tocht die ook een hele maand in beslag had genomen. Hij vloog door het territorium tot hij het Thunderclancamp kon zien liggen. Hij aarzelde nog even, maar strompelde toen het kamp binnen, regelrecht naar de Apprentices den. Daar plofte hij neer, zijn vele verwondingen deden geen pijn meer door de verdoving van de slaap. Hij sloot zijn ogen.
Moonpaw werd langzaam wakker. Het was nog vroeg, en hij rekte zich gapend uit. Hij kneep met zijn ogen, en zag dat de anderen nog sliepen. Opeens werd hij heel onzeker. Zou hij nog wel welkom zijn? Zouden ze nog weten wie hij was, na al die maanden?
[Open, ik moet nog even inkomen]