Mr. Tips keek glimlachend naar de boom in de huiskamer. Er waren maar drie dingen waar hij van genoot in bladkaal: 1. de haast magische aanblik van pasgevallen sneeuw in de ochtend, als het nog onbezoedeld was door voetstappen, 2. het knapperende haardvuurtje waar hij zo heerlijk op een kussentje bij kon liggen en 3. de kerstverlichting. Sommige kerstversiering in de straten was gewoon erg lelijk, zoals de lichtgevende sneeuwpop in de tuin van de buren (diezelfde buren die die lelijke, protserige rozen in hun tuin lieten groeien), maar de kleine lantaarntjes die in de bomen in zijn straat waren gehangen waren een stuk smaakvoller en zagen er sfeervol uit. Het beste deel was natuurlijk de kerstboom die Beth in de kamer had gezet. Het was een echte, niet zo plastic geval, en er hing deze dagen een heerlijke dennengeur in de kamer. Beth had een goede smaak en had de boom mooi versierd met rood, goud en zilver (en niet met lelijke glitters, goedkope plastic kerstballen of stinkende nepsneeuw). De kerstboom. Een groene boom in een seizoen waarin je buiten vooral kale takken zag. Het was allang Kerstmis geweest, maar Beth liet hem altijd tot half januari staan en daar was Oswald blij mee.
Hij keek naar buiten. Het was al donker, al zag hij op de klok (jazeker, hij kan als zeer ontwikkelde kat klokkijken) dat het nog geen zes uur was. Bah. Dat was dan weer een stuk minder fijn aan bladkaal, net als de kou, de somberheid, de pijnlijke gewrichten, etcetera. En... fwiiiiiii BOEM! Oswald dook van schrik in elkaar. ...het vuurwerk. Het was ook al oud en nieuw geweest, maar je hoorde vandaag zo nu en dan nog een knal van vuurwerk dat de mensen nog over hadden. Toch stond Oswald op en ging naar buiten, want hij moest en zou zijn dagelijkse frisse neus halen. Al zou het hem een frisse loopneus opleveren.
Hij rilde in de kou. Zijn vacht was er met de jaren niet dikker op geworden. Desondanks stak hij zijn staart fier in de lucht en wandelde rustig zijn tuin uit, liep zijn straat door, sloeg een hoek om en stapte verder. Hij dacht even aan al die arme katten in het bos, die geen warme huizen hadden. En dan waren ze er nog trots op ook. Hij snoof even. Die clankatten en eenlingen voelden zich zo verheven boven hen, de trotse huiskatten. Hij dacht echter ook aan Eriksen en Silverthorn en die paar andere vriendelijke boskatten die hij had ontmoet en hij hoopte dat ze dan tenminste iets van een warm hol hadden, of nest, of waar die katten dan ook in sliepen. En hij hoopte dat ook zij een vrolijk kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar hadden gehad, ook al hadden ze geen weet van het bestaan van die feestdagen.