Als een pijl schoot de zwarte poes achter een klein muisje aan, die tussen de bomen door weg sprintte. Sunset was snel, maar het muisje enorm klein, en al snel was het beestje verdwenen in een klein holletje, en stond de poes vloekend aan de rand van het bos, aan een open veldje met grote twolegnesten. Ze wilde net een stap richting de nesten zetten toen ze een bekende, nogal magere gestalte zag. Vulture! Hij was echt veel te mager, en de poes kon het vanaf daar al niet aanzien. Jagen op de grond ging slecht, maar dat kwam ook gewoon omdat ze een bomenkat was. Ze keek omhoog, en maakte haar stevige achterpoten klaar om te springen toen er een eekhoorn voorzichtig op de tak balanceerde. De poes sprong, en voordat het eekhoorntje ook meer weg kon rennen, had de poes hem doorboord met haar scherpe klauw. Aan de ene klauw waar ze aan hing, hees ze zich de brede tak op, en ging boven het eekhoorntje staan, maar wierp weer een blik op de kater verderop, die nieuwsgierig een raam in gluurde. Hij was zo ontzettend mager, dat de poes hem nog een prooi extra wilde geven, dus zakte ze in haar bomenjachthouding, en staarde om zich heen. Een boom verderop zat een dikke specht in een boomstam te pikken, en de poes sprong onvoorzichtig tegen het beest aan, en klampte hem vast tussen haar twee klauwen. Met een enorme vaart donderde ze naar beneden, en de vleugels van de dode specht flapperden irritant in haar gezicht, maar de poes wist toch op vier poten terecht te komen, en met een grijns nam ze de eekhoorn en de specht mee naar de rand van de open plek. De kater moest het zelf maar komen halen, dus duwde ze de dikke specht tegenover haar, en begon zelf de wat magerdere eekhoorn te eten.