Blue-eye liep het kamp binnen. Ze had gejaagd, en haar prooi meteen opgegeten. Ze had nog honger, maar haalde niets van de prooistapel. Ze wilde weten of ze het zou redden om alleen voor zichzelf te zorgen. Natuurlijk kon ze niet weg, ze was mentor, katten hadden haar nodig. Of niet. De stemmen in haar hoofd begonnen weer. 'Je bent een slechte mentor. Je kan jezelf niet redden in het wild. Niemand zal je missen. Je bent niets. Niemand weet dat je bestaat.' het werd haar teveel. Alles leek in slow motion. Ze zakte in elkaar. De stemmen werden luider en luider. Niemand keek op naar haar. Of in ieder geval, dat is wat ze dacht. Schichtig keek ze om zich heen. Haar ogen waren groot. Ze keek, maar zag niet veel. Ze wilde weg, gewoon, weg. Weg van de plek waar ze was. Maar waar was ze? Wie was ze? Ze wist het niet meer. Ze wist niets meer.