[Iedereen welkom.]
Haar witte vacht waaide mee met de wind, als bladeren die van de bomen vielen. De wind fluitte door haar oren, als een boek vol verhalen en geheimen. De wind droeg dan ook vele verhalen en geheimen met zich mee. Niemand die hem kon temmen, of de verhalen kon vertalen. Maar soms werd je er zelf wel eens een verhaal van. Het was nog een beetje donkr buiten, maar de zon kwam alweer lichtjes op. Ze kwam tevoorschijn vanachter een heuveltje in de verte. De eerste zonnestralen kietelden en priktten in Lunarkit's oogjes. Ze was al snel wakker, ze kon de laatste tijd niet zo goed meer slapen, door nachtmerrie's die ze steeds kreeg. Lunarkit schudde haar slaap eens uit haar vacht, en wandeldde wat rond de nursery. Er was nog zoveel dat ze niet had ontdekt van mooie plaatsen op deze wereld. Maar voorlopig bleef ze maar wat rondhangen bij de nursery. Soms durfdde ze wel eens bij de warriors den rond te hangen, maar meestal ging ze nooit verder dan dat. Lunarkit ging bij een treurwilg gaan liggen, en snoof de heerlijke lentegeur van de tulpen op. Een blaadje iel van de boom, recht op haar kopje. Luna probeerde met haar ogen het blaadje aan te kijken, en er op te blazen tegelijkertijd, maar het blaadje bleef maar liggen. Dus krabdde Lunarkit er met haar klauwtjes achter, en viel op haar linker voorpootje. Lunarkit trok haar pootje dan maar op, en het blaadje viel er dan van. Ze ging weer liggen onder de boom, en begon haar vacht een schoonmaakbeurt te geven. Hopelijk maaktte ze vandaag nog enkele vrienden waar ze zou mee kunnen spelen. Lunarkit begon uit verveling een beetje te kauwen op het groene gras onder haar poten. Het smaaktte nu nog lekker, omdat er nog dauwdruppels oplagen van deze ochtend. Voor Lunarkit waren dit geen dauwdruppels, maar zeer kleine diamantjes. Hoe de druppels konden glinsteren in de warme zonnestralen leken het precies diamantjes die glinsterden. Lunarkit vond dat ze woondde in het paradijs. En niemand kon haar dit af pakken.