|
| Aimee 359
| |
| Onderwerp: Forest and City wo 25 jun 2014 - 21:44 | |
| Wie op reis is,leeft overal, totdat hij zijn bestemming heeft bereikt. Kayït is een jonge kraai die zich samen met zijn zuster bij een zwerm heeft aangesloten. Hij leeft in de stad en heeft het naar zijn zin daar, maar zijn hartverlangen liggen bij het bos. Een onbekend gebied voor hem helaas, maar hij wilt er toch naar toe. Zijn zwerm probeert hem tegen te houden en vertellen dat het bos gevaarlijk is. Ignis is een jonge vos op het punt haar nest te verlaten, van haar moeder mag ze overal naartoe, behalve naar de stad. Juist daarom wilt Ignis naar de stad, omdat daar het avontuur is. Kayït vliegt weg bij zijn zwerm en Ignis vertrekt richting de stad. Op de grens komen ze elkaar tegen en dan begint het avontuur pas echt. - I. Kayït:
Kayït pikte in de plastic vuilniszak en scheurde er een gat in met zijn snavel, daarna bekeek hij zijn buit. Hoewel het meeste plastictroep was, lag er toch nog wel wat interessant in, in de vorm van een stuk vlees en oud brood. Hij haalde het half verrotte vlees eruit en begon aan zijn feestmaal, het vlees was inmiddels taai geworden, maar had nog de prima smaak van geroosterd vlees. Kayït begreep eigenlijk niet waarom de Rechtlijven hun vlees altijd moesten verwarmen, je kon het toch ook koud eten? Maar het gaf wel een betere smaak aan dan aan zo’n karkas waar hij meestal zijn portie uithield. Na het vlees te hebben opgegeten, keek hij naar het brood en wou er net aan beginnen, toen hij besefte dat het vlees wel genoeg was geweest. Hij had geluk gehad dat hij een zak tegen was gekomen, aangezien de Rechtlijven meestal hun afval in grote bakken deden nu. Kayït kon het brood meenemen voor de rest van de zwerm, maar dat werd niet geaccepteerd. De kraaien moesten voor hun eigen eten zorgen en eten meebrengen voor elkaar werd gezien als iets zieligs en iets lafs. Kayït had die blunder al eens begaan en in plaats van het aan te nemen had zijn zwerm hem uitgelachen en bespot. Hij kraste verdrietig bij die herinnering en besloot het brood te laten liggen. Hij sperde zijn zwarte vleugels uit en vloog naar de grauwe hemel toe, net zo lang totdat hij vloog onder de Wolkengrens en hij nam richting aan naar de boom waar de leden van zijn zwerm nu hoorde te verzamelen. Gelukkig was hij in de buurt gebleven en al snel zag hij de lange eik staan. Het was niet de enige eik in de straat, die namelijk vol stond met bomen, maar Kayït herkende zijn boom meteen vanuit de hoogte. Hij daalde neer en landde op de bovenste tak, daarna hupte hij twee takken omlaag en kwam de leider van zijn zwerm tegen. Walda zat net haar verenkleed te poetsen en keek op toen hij naast haar sprong, haar lichtblauwe ogen schitterde rustig en vriendelijk naar hem. “Hé Kayït, fijn dat je weer terug bent’’ zei ze en ter begroeting haalde ze haar snavel door zijn borstveren heen, Kayït deed hetzelfde bij haar. De begroeting betekende dat alles goed was. Kayït keek naar beneden en zag door de takken heen twee kraaien op de grond. Hij kon ze niet herkennen vanaf deze hoogte, maar hij wist dat zijn zus er niet bijzat. Zij was de enige kraai die hij zelfs vanaf negen meeuwlengtes kon herkennen, misschien zelfs wel van verder. Kayït begon zijn verendek te poetsen, wat door het wroeten in de zak verfomfaaid was geraakt. Nadat hij zijn laatste veer had glad gestreken, stak hij zijn kop in de lucht en sloot zijn ogen. De wind waaide door zijn veren heen, maar het was nog altijd beter dan met je veren in de rotzooi zitten. Om hem heen hoorde hij de stadsgeluiden, waar hij mee opgegroeid was en zo aan gewend was. Zelfs van de Glimbeesten keek hij niet meer op, hij ging enkel aan de kant als er een op hem af kwam stuiven. Kayït begreep de Rechtlijven niet, waarom gingen ze in die beesten zitten? Ach, Rechtlijven waren nou eenmaal rare wezens. Kayït grinnikte bij die gedachte, “Wat is er?’’ ’vroeg Walda verbaasd. “Rechtlijven, ik moest aan hun denken” legde Kayït uit, hij keek opzij en zag Walda ook glimlachen. “Ik snap het” mompelde ze. Plotseling keek ze de andere kant op en Kayït volgde haar blik, drie al wat oudere Rechtlijfjongen kwamen naar de boom toe rennen, ze zwaaide met stokken in hun voorpoten. “Wegwezen!’’ riep Walda en ze volgde meteen haar eigen voorbeeld op. Kayït volgde haar en ook de twee kraaien op de grond vlogen luid krassend op. Achter hun klonk het geschreeuw van de Rechtlijfjongen,. Nu de twee kraaien die net nog op de grond zaten, naast hem vlogen, herkende hij ze. Het waren naast hem de andere twee mannetjes, Siëgo en Ra. De zwerm bestond uit zes kraaien, hijzelf, zijn zus Finga, Walda, Siëgo en Ra en dan ook nog de oude Cadi. Cadi was al zo oud dat ze moeite had met vliegen, meestal vloog ze dus van boom naar boom. Kayït maakte zich zorgen over haar, hoe oud en raar ze soms was, was ze wel aardig en wijs. Kayït wou haar nog niet kwijt, geen idee hoe hij daar over moest komen. Plotseling daalde Walda weer en ze landde op een dak. De rest ging naast haar zitten en wachtte af. Kayït zag Walda bezorgt kijken en merkte dat ze nadacht. “Ra, zoek Finga en Cadi op en breng ze hierna toe. Ondersteun Cadi als ze hulp nodig heeft’’ beval ze opeens de sterke Ra. Ra knikte en vloog weg, zijn bijzondere lichtgrauwe buik ging vlak over Kayït heen. Kayït keek hem na en richtte toen zijn blik op het pad van de Glimbeesten. De Rechtlijven liep zonder ergens op te letten langs elkaar heen, druk in zichzelf bezig.
Ben nog niet heel ver. Kritiek en reacties zijn erg welkom.
Laatst aangepast door Autumnleaf op ma 30 jun 2014 - 21:32; in totaal 3 keer bewerkt |
| | | Floriske 291 Actief
| |
| Onderwerp: Re: Forest and City do 26 jun 2014 - 14:54 | |
| Het klinkt heel leuk! Ik ga het volgen :3 |
| | | Sean 3462 Actief and as he was the black canvas, they drew stars and a moon to make him a glorious night
| |
| Onderwerp: Re: Forest and City do 26 jun 2014 - 20:37 | |
| Oi, le me likes <3 Leuk concept en ik vind het eerste deeltje al leuk. Ik ga het ook volgen c; |
| | | Aimee 359
| |
| Onderwerp: Re: Forest and City vr 27 jun 2014 - 13:37 | |
| Bedankt, heb een klein stukje bijgeschreven. |
| | | 142 Actief
| |
| Onderwerp: Re: Forest and City wo 30 jul 2014 - 11:57 | |
| Sorry voor de dubbelpost, maar omdat ik niet meer met Autumnleaf verder ga, heb ik besloten om het verhaal in deze post verder te laten gaan. - Kayït:
Kayït pikte in de plastic vuilniszak en scheurde er een gat in met zijn snavel, daarna bekeek hij zijn buit. Hoewel het meeste plastictroep was, lag er toch nog wel wat interessant in, in de vorm van een stuk vlees en oud brood. Hij haalde het half verrotte vlees eruit en begon aan zijn feestmaal, het vlees was inmiddels taai geworden, maar had nog de prima smaak van geroosterd vlees. Kayït begreep eigenlijk niet waarom de Rechtlijven hun vlees altijd moesten verwarmen, je kon het toch ook koud eten? Maar het gaf wel een betere smaak aan dan aan zo’n karkas waar hij meestal zijn portie uithield. Na het vlees te hebben opgegeten, keek hij naar het brood en wou er net aan beginnen, toen hij besefte dat het vlees wel genoeg was geweest. Hij had geluk gehad dat hij een zak tegen was gekomen, aangezien de Rechtlijven meestal hun afval in grote bakken deden nu. Kayït kon het brood meenemen voor de rest van de zwerm, maar dat werd niet geaccepteerd. De kraaien moesten voor hun eigen eten zorgen en eten meebrengen voor elkaar werd gezien als iets zieligs en iets lafs. Kayït had die blunder al eens begaan en in plaats van het aan te nemen had zijn zwerm hem uitgelachen en bespot. Hij kraste verdrietig bij die herinnering en besloot het brood te laten liggen. Hij sperde zijn zwarte vleugels uit en vloog naar de grauwe hemel toe, net zo lang totdat hij vloog onder de Wolkengrens en hij nam richting aan naar de boom waar de leden van zijn zwerm nu hoorde te verzamelen. Gelukkig was hij in de buurt gebleven en al snel zag hij de lange eik staan. Het was niet de enige eik in de straat, die namelijk vol stond met bomen, maar Kayït herkende zijn boom meteen vanuit de hoogte. Hij daalde neer en landde op de bovenste tak, daarna hupte hij twee takken omlaag en kwam de leider van zijn zwerm tegen. Walda zat net haar verenkleed te poetsen en keek op toen hij naast haar sprong, haar lichtblauwe ogen schitterde rustig en vriendelijk naar hem. “Hé Kayït, fijn dat je weer terug bent’’ zei ze en ter begroeting haalde ze haar snavel door zijn borstveren heen, Kayït deed hetzelfde bij haar. De begroeting betekende dat alles goed was. Kayït keek naar beneden en zag door de takken heen twee kraaien op de grond. Hij kon ze niet herkennen vanaf deze hoogte, maar hij wist dat zijn zus er niet bijzat. Zij was de enige kraai die hij zelfs vanaf negen meeuwlengtes kon herkennen, misschien zelfs wel van verder. Kayït begon zijn verendek te poetsen, wat door het wroeten in de zak verfomfaaid was geraakt. Nadat hij zijn laatste veer had glad gestreken, stak hij zijn kop in de lucht en sloot zijn ogen. De wind waaide door zijn veren heen, maar het was nog altijd beter dan met je veren in de rotzooi zitten. Om hem heen hoorde hij de stadsgeluiden, waar hij mee opgegroeid was en zo aan gewend was. Zelfs van de Glimbeesten keek hij niet meer op, hij ging enkel aan de kant als er een op hem af kwam stuiven. Kayït begreep de Rechtlijven niet, waarom gingen ze in die beesten zitten? Ach, Rechtlijven waren nou eenmaal rare wezens. Kayït grinnikte bij die gedachte, “Wat is er?’’ ’vroeg Walda verbaasd. “Rechtlijven, ik moest aan hun denken” legde Kayït uit, hij keek opzij en zag Walda ook glimlachen. “Ik snap het” mompelde ze. Plotseling keek ze de andere kant op en Kayït volgde haar blik, drie al wat oudere Rechtlijfjongen kwamen naar de boom toe rennen, ze zwaaide met stokken in hun voorpoten. “Wegwezen!’’ riep Walda en ze volgde meteen haar eigen voorbeeld op. Kayït volgde haar en ook de twee kraaien op de grond vlogen luid krassend op. Achter hun klonk het geschreeuw van de Rechtlijfjongen,. Nu de twee kraaien die net nog op de grond zaten, naast hem vlogen, herkende hij ze. Het waren naast hem de andere twee mannetjes, Siëgo en Ra. De zwerm bestond uit zes kraaien, hijzelf, zijn zus Finga, Walda, Siëgo en Ra en dan ook nog de oude Cadi. Cadi was al zo oud dat ze moeite had met vliegen, meestal vloog ze dus van boom naar boom. Kayït maakte zich zorgen over haar, hoe oud en raar ze soms was, was ze wel aardig en wijs. Kayït wou haar nog niet kwijt, geen idee hoe hij daar over moest komen. Plotseling daalde Walda weer en ze landde op een dak. De rest ging naast haar zitten en wachtte af. Kayït zag Walda bezorgt kijken en merkte dat ze nadacht. “Ra, zoek Finga en Cadi op en breng ze hierna toe. Ondersteun Cadi als ze hulp nodig heeft’’ beval ze opeens de sterke Ra. Ra knikte en vloog weg, zijn bijzondere lichtgrauwe buik ging vlak over Kayït heen. Kayït keek hem na en richtte toen zijn blik op het pad van de Glimbeesten. De Rechtlijven liepen zonder ergens op te letten langs elkaar heen, druk in zichzelf bezig of met de glimmende dingen waar ze altijd druk mee aan het priegelen waren. Daarna keek hij naar de lichtblauwe hemel, waar een enkel wolkje langs dreef. Hopelijk waren zijn zus en Cadi niet ver weg en kon Ra hun vinden. Kayït liet zijn blik langs de hemel gaan en wachtte op de gestalte van drie andere kraaien. Even kwam er niks en leek het alsof de lucht altijd leeg was, en toen klonk er gekras van achteren. Kayït draaide zich om en zag de gestalte van drie kraaien, maar twee ondersteunde er een. Kayït deed vlug een sprong naar achteren en keek toe hoe ze op het dak landde. Cadi hijgde en ze zag er moe uit, geschrokken rende Kayït naar haar toe, maar Finga hield hem tegen. “Ze is oké, ze heeft enkel rust nodig” zei ze en Kayït stond stil. Wanda kraste en alle vijf de kraaien keken haar aan. “Ik ben blij dat alles oké is” zei ze en richtte haar blik toen op Finga en Cadi, “Maar we gaan verhuizen, de Rechtlijfjongen worden met de dag gevaarlijker, straks raken ze iemand van ons nog echt. Dat zal ik me niet zelf niet vergeven” Hoewel de zin toch streng was uitgesproken, de laatste woorden waren gefluisterd.
|
| | | { Loïs 281 Actief
| |
| Onderwerp: Re: Forest and City wo 20 aug 2014 - 21:55 | |
| Again,sorry voor de duppelpost,maar hier is nog wat meer: - Kayït{1}:
Kayït pikte in de plastic vuilniszak en scheurde er een gat in met zijn snavel, daarna bekeek hij zijn buit. Hoewel het meeste plastictroep was, lag er toch nog wel wat interessant in, in de vorm van een stuk vlees en oud brood. Hij haalde het half verrotte vlees eruit en begon aan zijn feestmaal, het vlees was inmiddels taai geworden, maar had nog de prima smaak van geroosterd vlees. Kayït begreep eigenlijk niet waarom de Rechtlijven hun vlees altijd moesten verwarmen, je kon het toch ook koud eten? Maar het gaf wel een betere smaak aan dan aan zo’n karkas waar hij meestal zijn portie uithield. Na het vlees te hebben opgegeten, keek hij naar het brood en wou er net aan beginnen, toen hij besefte dat het vlees wel genoeg was geweest. Hij had geluk gehad dat hij een zak tegen was gekomen, aangezien de Rechtlijven meestal hun afval in grote bakken deden nu. Kayït kon het brood meenemen voor de rest van de zwerm, maar dat werd niet geaccepteerd. De kraaien moesten voor hun eigen eten zorgen en eten meebrengen voor elkaar werd gezien als iets zieligs en iets lafs. Kayït had die blunder al eens begaan en in plaats van het aan te nemen had zijn zwerm hem uitgelachen en bespot. Hij kraste verdrietig bij die herinnering en besloot het brood te laten liggen. Hij sperde zijn zwarte vleugels uit en vloog naar de grauwe hemel toe, net zo lang totdat hij vloog onder de Wolkengrens en hij nam richting aan naar de boom waar de leden van zijn zwerm nu hoorde te verzamelen. Gelukkig was hij in de buurt gebleven en al snel zag hij de lange eik staan. Het was niet de enige eik in de straat, die namelijk vol stond met bomen, maar Kayït herkende zijn boom meteen vanuit de hoogte. Hij daalde neer en landde op de bovenste tak, daarna hupte hij twee takken omlaag en kwam de leider van zijn zwerm tegen. Walda zat net haar verenkleed te poetsen en keek op toen hij naast haar sprong, haar lichtblauwe ogen schitterde rustig en vriendelijk naar hem. “Hé Kayït, fijn dat je weer terug bent’’ zei ze en ter begroeting haalde ze haar snavel door zijn borstveren heen, Kayït deed hetzelfde bij haar. De begroeting betekende dat alles goed was. Kayït keek naar beneden en zag door de takken heen twee kraaien op de grond. Hij kon ze niet herkennen vanaf deze hoogte, maar hij wist dat zijn zus er niet bijzat. Zij was de enige kraai die hij zelfs vanaf negen meeuwlengtes kon herkennen, misschien zelfs wel van verder. Kayït begon zijn verendek te poetsen, wat door het wroeten in de zak verfomfaaid was geraakt. Nadat hij zijn laatste veer had glad gestreken, stak hij zijn kop in de lucht en sloot zijn ogen. De wind waaide door zijn veren heen, maar het was nog altijd beter dan met je veren in de rotzooi zitten. Om hem heen hoorde hij de stadsgeluiden, waar hij mee opgegroeid was en zo aan gewend was. Zelfs van de Glimbeesten keek hij niet meer op, hij ging enkel aan de kant als er een op hem af kwam stuiven. Kayït begreep de Rechtlijven niet, waarom gingen ze in die beesten zitten? Ach, Rechtlijven waren nou eenmaal rare wezens. Kayït grinnikte bij die gedachte, “Wat is er?’’ ’vroeg Walda verbaasd. “Rechtlijven, ik moest aan hun denken” legde Kayït uit, hij keek opzij en zag Walda ook glimlachen. “Ik snap het” mompelde ze. Plotseling keek ze de andere kant op en Kayït volgde haar blik, drie al wat oudere Rechtlijfjongen kwamen naar de boom toe rennen, ze zwaaide met stokken in hun voorpoten. “Wegwezen!’’ riep Walda en ze volgde meteen haar eigen voorbeeld op. Kayït volgde haar en ook de twee kraaien op de grond vlogen luid krassend op. Achter hun klonk het geschreeuw van de Rechtlijfjongen,. Nu de twee kraaien die net nog op de grond zaten, naast hem vlogen, herkende hij ze. Het waren naast hem de andere twee mannetjes, Siëgo en Ra. De zwerm bestond uit zes kraaien, hijzelf, zijn zus Finga, Walda, Siëgo en Ra en dan ook nog de oude Cadi. Cadi was al zo oud dat ze moeite had met vliegen, meestal vloog ze dus van boom naar boom. Kayït maakte zich zorgen over haar, hoe oud en raar ze soms was, was ze wel aardig en wijs. Kayït wou haar nog niet kwijt, geen idee hoe hij daar over moest komen. Plotseling daalde Walda weer en ze landde op een dak. De rest ging naast haar zitten en wachtte af. Kayït zag Walda bezorgt kijken en merkte dat ze nadacht. “Ra, zoek Finga en Cadi op en breng ze hierna toe. Ondersteun Cadi als ze hulp nodig heeft’’ beval ze opeens de sterke Ra. Ra knikte en vloog weg, zijn bijzondere lichtgrauwe buik ging vlak over Kayït heen. Kayït keek hem na en richtte toen zijn blik op het pad van de Glimbeesten. De Rechtlijven liepen zonder ergens op te letten langs elkaar heen, druk in zichzelf bezig of met de glimmende dingen waar ze altijd druk mee aan het priegelen waren. Daarna keek hij naar de lichtblauwe hemel, waar een enkel wolkje langs dreef. Hopelijk waren zijn zus en Cadi niet ver weg en kon Ra hun vinden. Kayït liet zijn blik langs de hemel gaan en wachtte op de gestalte van drie andere kraaien. Even kwam er niks en leek het alsof de lucht altijd leeg was, en toen klonk er gekras van achteren. Kayït draaide zich om en zag de gestalte van drie kraaien, maar twee ondersteunde er een. Kayït deed vlug een sprong naar achteren en keek toe hoe ze op het dak landde. Cadi hijgde en ze zag er moe uit, geschrokken rende Kayït naar haar toe, maar Finga hield hem tegen. “Ze is oké, ze heeft enkel rust nodig” zei ze en Kayït stond stil. Wanda kraste en alle vijf de kraaien keken haar aan. “Ik ben blij dat alles oké is” zei ze en richtte haar blik toen op Finga en Cadi, “Maar we gaan verhuizen, de Rechtlijfjongen worden met de dag gevaarlijker, straks raken ze iemand van ons nog echt. Dat zal ik me niet zelf niet vergeven” Hoewel de zin toch streng was uitgesproken, de laatste woorden waren gefluisterd. Finga liep naar Walda toe en legde haar vleugel op diens schouder, “Kop op, we vinden vast wel een goede plek, een plek waar geen Rechtlijf ons lastig valt” Kayït wist zo’n plek wel, “Het bos” zei hij prompt en het was alsof hij pas na het uitspreken van dat woordje zijn denkvermogen terugkreeg. Walda keek hem woest aan en Kayït voelde zich klein. “Hoe vaak moet ik nog zeggen, in het bos zijn meer gevaren dan hier. Rechtlijven jagen ons achterna hier, maar niet om op te eten, in het bos jagen ze je ook achterna, maar wel om op te eten” vertelde ze, haar ogen flikkerde van woede. Ze kwam dichterbij, als een roofdier die naar zijn prooi sloop, “Katten in stad zijn slap, katten bij de bossen zijn ware vijanden voor ons” Het was alsof Walda alle gevaren van het bos ging opnoemen. Kayït knikte, “Ik weet het, maar ik heb gehoord dat het ook prachtig is. Dat je daar vrij bent van alles. De drukte en het lawaai hier, die zijn daar niet. Daar kunnen we blijven op een plek, hoeven we niet steeds weg te vluchten” zijn stem klonk verzekerde dan hij was, maar toen Walda hem nog kwader aankeek, voelde hij de angst weer. Walda was niet vaak kwaad, streng wel, maar niet kwaad. Hij was te ver gegaan. “We gaan nooit naar het bos toe” besloot ze en richtte haar blik weer op de rest. “We gaan, volg me”. ze keurde Kayít geen blik meer waardig en vloog weg van het dak. De rest volgde haar, Kayït wachtte even en sloot toen aan. Finga hield in en wachtte op hem, "Waar zat je met je kop? Bij de eeuwige vlucht soms?'' vroeg ze aan hem, ze keek hem aan, "Waarom ken je de gevaren van het bos niet?'' vervolgde ze. Kayït keek haar boos aan, "Het zou een stuk helpen als ik er mocht komen" siste hij terug en versnelde zijn slag. Hij wou even niet spreken, zelfs niet met zijn zus. In het bos had je meer kans op een eeuwige vlucht dan in de stad, dat zei iedereen altijd. Maar was iedereen dan in het bos geweest? Van zijn zus wist hij het zeker, van de rest niet. Woedend ging hij buiten de groep vliegen en weerde zijn kopje af toen Finga weer voorbij kwam. Hij wou nu even niet meer praten met haar of de anderen. Walda vloog voorop en bleef doorvliegen, zonder een woord te zeggen. Dat deed ze meestal als ze bezorgd was. Kayït keek onder zich en zag hoe de al grote nesten van de Rechtlijven plaatst maakte voor nog hogere nesten, de groep zwenkte opzij en vloog langs de rechtstaande gebouwen die bijna boven de wolkengrens uitstaken. Rechtlijven hoorden niet in de wolken te zijn, maar toch deden ze het. Kayït had gehoord over ijzeren vogels zo groot als twee Rechtlijf nesten en misschien wel groter. Hij ze zelf wel eens gezien, maar van ver af. Ze sloegen niet met hun vleugels, geen enkele keer en ze maakte zelf een streep van wolken. Kayït merkte dat hij achterbleef en versnelde zijn kracht terwijl hij kraste naar de andere. Zijn zus en Ra kraste terug, hij ondersteunde samen met Siëgo Cadi. Kayït vloog onder een tak van een lange plataan door en zag dat Walda richting de volgende plataan ging. Deze was wat kleiner dan die waar hij net onder door vloog, maar had al een flink postuur en de takken in zijn kruin waren zo lang dat er een bijna de zo’n glanzend gat van het Rechtlijfnest aanraakte. Die gaten waren niet echt gaten,Kayït had wel eens bij een gezeten en gezien dat het gesloten was door een glanzende laag. Hij kon naar binnen kijken en zichzelf wel eens zien, maar het was gevaarlijk, Kayït had een spreeuw tegen een van die glanzende beschermers zien vliegen en op de grond zien vallen. Na wat stuiptrekkingen had het beestje dood op de grond gelegd dood. Kayït had zijn natuur gedaan en was aan de dode vogel begonnen. Soms wist hij niet zo goed of dat echt hoorde, maar zijn moeder had hem geleerd dat dat hun taak was in de natuur. Walda gekras liet hem opkijken en hij zag dat de rest van de groep al verspreid in de takkenbos van de plataan zaten. Hij landde naast Finga en zocht Walda, ze zat een tak hoger, tussen de lichtgroene bladeren van in. Ze had hem geroepen, wat misschien betekende dat ze niet meer kwaad was op hem. Toch ging hij de conversatie niet aan en ging zijn veren poetsen. Dit was waarschijnlijk hun nieuwe plek dus. Kayït gluurde onder zijn vleugel door en zag dat ze omringd waren met de hoge nesten, maar ook met enkele andere bomen. Toch was het niet het bos. Kayit slaakte een zucht en begon aan zijn borst. Hij kon zijn zus niet achterlaten, anders was hij allang gegaan. De nieuwe plek was wel goed, dacht hij, maar de hoge nesten gaven hem een wat opgesloten gevoel. Als hij naar links of rechts keek dat maakte niet uit, bij beide richtingen zag hij de lichtgrijze dingen. Enkel vooruit zag hij de Zwarte Streep samen met de verhoogde Grijze Strepen en de verte, maar dat gaf wel een beter gevoel. Kayït draaide zich om en keek naar het einde van de Zwarte Streep, ergens daar achter moest het bos zijn, hij kon het voelen.
- Ignis{2}:
Ignis Ignis likte haar lippen af bij het zien van het konijn wat in haar moeders bek bungelde. Toro was haar voor en rende op hun moeder af. “Lekker” riep hij en ging bedelend onder haar staan, wat er wat raar uit zag, aangezien Toro nu bijna even groot als hun moeder was. Ignis ging er bij staan en keek haar moeder smekend aan. Die zuchtte en legde het dier neer. “Ik kan ook nooit eens iets voor me zelf vangen” zei ze zogenaamd boos, maar aan de pretlichtjes in haar ogen te zien maakte ze een grapje. Ignis gaf haar een likje en trok een stuk vlees van het konijn af. “Waar is Calor?”vroeg Sine, de nog jonge moedervos keek om zich heen. Calor was Ignis andere broer en hij was de laatste tijd vaak weg, meestal met hun vader. Binnenkort zouden Toro en Calor vertrekken en mocht Ignis blijven, maar ze had haar keuze al gemaakt. “Hij is met pap mee” antwoordde ze. Zij ging ook vertrekken. Het zorgde ervoor dat hun ouders alleen achterbleven in het territorium, maar daar hadden ze al vrede mee. Haar moeder vroeg niet verder naar haar broer en Ignis kauwde op de rest van het stuk vlees. Haar opvallende rooie vacht glansde als een vuurgloed in de warme middagzon. Het was bijna het einde van de Warmte seizoen. Wind Seizoen kwam er aan, hij sloop soms al met zijn winden door het bos heen en Ignis hoorde hem ’s nachts wel eens loeien. Het zou haar eerste Wind Seizoen worden en haar moeder had haar verteld over de moeilijkheden die hij meebracht, maar het was lang niet zo erg als het Kou Seizoen, soms ook wel Witte Tijd genoemd. Wind Seizoen, prooi ging weg of ging slapen en zij moest zichzelf zien te redden. Ignis had echter de roep van de vrijheid al te vaak gehoord om hem nog te kunnen weigeren. Ze wou de wereld ontdekken en op plaatsen komen waar geen vos ooit geweest was. Ignis keek op toen ze gekraak hoorde en haar vader en andere broer kwamen vanuit de struiken tevoorschijn met twee fazanten in hun bek. Nadat Calor de zijne had neergelegd, begon hij plotseling te lachen. Wel, het was meer een soort lachend gesnuif, maar toch liet het Ignis verbaasd opkijken. Deed ze iets verkeerd? “Dat waren de domste fazanten die ik ooit heb gezien” zei hij honend. Ignis voelde zich wat ongemakkelijk, hun ouders hadden hun aangeleerd om respect te tonen voor de prooi die ze vingen. Calor toonde met het uitlachen van zijn prooi echter weinig respect. Gelukkig was haar twijfel van korte duur, want haar vader gaf Calor een duw tegen zijn achterhoofd aan en gromde zachtjes. “Vergeet de regel niet”z zei hij streng. Calor wreef over zijn achterhoofd en keek zijn vader boos aan, ”Welke? Er zijn zoveel regels”. Ignis hoorde haar andere broer zuchten. “De regel van respect voor alles wat leeft. Dus ook de prooi die je vangt” zei hun vader streng en keek Carol doordringend aan. De regels vergeten leek iets heel normaals te zijn voor de jonge mannetjesvos, ook de regel dat je niet buiten het territorium mocht jagen was iets waar hij zich niet aan hield. Misschien was dat wel de reden dat hun vader mee wou toen Calor op jacht wou. Ignis nam een laatste hap en keek weer op, haar broer en haar vader stonden nog steeds tegen over elkaar. Hun nekvachten waren opgezet. “Elke regel is lang geleden door de roofdieren bedacht om vrede te houden in ons bos en er voor te zorgen dat er geen problemen komen. Je kan die niet zomaar overtreden” kaatste haar vader de eikel, in zijn ogen brandde de woede en tegelijkertijd de wil om zijn tweede zoon al het goede te leren. Ignis wachtte af op een antwoord van Calor, maar die bleef zwijgen. Ze zag hem zoeken naar een antwoord, nadenken. Had hij het toch begrepen? “Roofdieren werken niet samen, die regels slaan nergens op” zei hij uiteindelijk, maar de woorden klonken afvragend, alsof hij een vraag stelde. Had hij gewoon een tegenslag wouden geven? De eikel terugkaatsen, maar kon hij geen antwoord vinden. “Calor, je bent sterk genoeg om een goed territorium in te nemen en samen te zijn met je pups” begon hun moeder opeens, ze stond op en keek Calor aan. “Maar je moet de Jachtwetten accepteren en naleven, anders zullen de Elementen je tegenwerken” sprak ze met een diepere stem dan Ignis van haar gewend was. Hun ouders hadden vaak verteld dat ze samenleefden met de Elementen en dat die hun jacht en leefgebied beïnvloeden. Wind die joeg, Aarde die maakte, Water die stroomde en de zeldzame Vuur die brandde. Aarde en Water lokte, Wind en Vuur kon verjagen. Gelukkig kwam Vuur niet vaak, Ignis had het nog nooit meegemaakt. De verhalen die ze echter van haar ouders en enkele andere dieren had gehoord waren niet geruststellend. Vuur vernietigende alles als hij kwaad was en zijn hete dansende lichaam schoten bij die woedeaanvallen door zijn front heen. Als een eenmansleger en soms breidde hij zich zelf uit, gooide hij stukken van zichzelf weg. Ignis voelde de warmte al in haar vacht gaan, denkend aan Vuur die haar zou vernietigen als ze hem kwaad maakte. Zou hij Calor ook vernietigen? De vos had gezwegen, besefte Ignis opeens en ze keek op. Calor was verdwenen. Ignis kwam overeind en keek in de blik van haar vader. “Waar is Calor naar toe?” vroeg ze enkel, maar een bang gevoel nam meester van haar. Haar vader schudde enkel lichtjes zijn kop, “Geen zorgen Ignis, hij is in het hol” Het gevoel verdween weer. “Waarom doet hij zo”klonk Toro’s stem opeens, hij had nauwelijks iets gezegd tijdens deze conversatie. Toro sprak niet vaak, maar zijn gezicht sprak vaak boekdelen. Ignis kon ook nu weer zien dat hij bezorgd was, net als haar. “Ik weet het niet” sprak Sine, ze keek naar haar geliefde, “Jiët, wat hebben we fout gedaan?’’ vroeg ze, een jammerde ondertoon was te horen. Ignis vader keek naar de grond, “Ik weet het echt niet’’ mompelde hij zachtjes, “Toro en Ignis zijn niet zoals hem en hij is niet zoals zij…ons”. Niet zoals ons. Ignis beet op haar lip en probeerde vader’s woorden meteen te verdringen. Calor was haar broer. Hij kon niet anders zijn. Toch wist ze dat het waar was, Calor was niet zoals zij. “Waar is het fout gegaan?” vroeg Toro opeens en hij keek beiden ouders aan. Zijn donkeroranje vacht was dof, merkte Ignis weer. Toro had een doffe vacht, doffer dan welke vos dan ook misschien. In elk geval stak het af bij de bijna vurige vachten van de rest van de familie. Hun vader antwoordde Toro’s vraag, “Hij was al een lastpak vanaf zijn geboorte” zei hij, in zijn stem klonk nu een lach. Ignis kon zich het verhaal herinneren over dat Calor eerst Toro en toen haar had weggeduwd om de melk te komen. Hij was toen al een lastpak, maar hun ouders konden niet weten dat dat zich nog gingen uitbreiden. Calor luisterde niet, joeg op andermans territorium en toonde nergens respect voor. Ignis had zo’n gevoel dat ze blij moest zijn dat het enkel dat was. Als Calor weer problemen had, haalde Ignis toch opgelucht adem als ze hoorde dat het een oude streek was. Ignis wist dat dit gesprek nog even gingen duren en waarschijnlijk zonder uitkomst, dus liep ze weg van haar pratende familie. Ze kwam langs het hol en keek naar binnen, er was inderdaad een vossenvacht te zien. Ignis bleef stilstaan en twijfelde. Zal ze naar binnen gaan en met haar broer praten? De ruige stem van haar broer maakte echter al snel een beslissing voor haar, “Ga weg, Ignis”. Ignis voeld een steek van verdriet en woede door zich heen gaan en liet haar broer mokkend achter. Even later was ze vlak bij de grens van hun territorium. Het territorium lag aan de grenzen van het woud en haar vader had een stuk van de velden er bij genomen, daar zaten vaak hazen en fazanten. Ignis voelde echter niet de lust om te jagen nu, enkel om gewoon te zwerven. Uit het territorium gaan en kijken wat er nog meer was. Ze was wel eens vaker uit het territorium geweest en had dan in de buurt rondgekeken, een keer was ze daarbij per ongeluk in een ander territorium gewandeld. Gelukkig voor haar kende de vossenfamilie die er in woonde haar moeder en hadden ze haar zachtjes weggejaagd. Dat hadden ze nog steeds gedaan, maar misschien was het een wijze les om niet in iemands anders territorium te gaan. Ignis keek sindsdien wel uit waar ze liep. De donkerrode vacht van de vos liep als een streep door de struiken heen, terwijl ze zich daarin wat verschool. Haar oren gingen langzaam heen en weer en ze ving de geluiden van het bos op. Boven haar hoorde ze de vogels zingen, waarschuwend voor gevaar en voor haar schoot er nog net een muis zijn holletje in. Ignis schudde haar kop grinnikte, de dieren hadden nu echt niks te vrezen van haar. Ze versnelde haar pas wat en nam een richting aan. Niemandsland, ver van haar territorium. Ze wou weg gaan, ontsnappen van alles, maar het was nog niet zover. Ignis voelde de spanning in haar vacht, naarmate ze ver weg ging. Hier was ze wel eens geweest met haar ouders, maar nog niet alleen. Straks mocht ze overal naar toe gaan, was ze vrij. Ignis stond stil en sloot haar ogen, vrij, een prachtig woord. Ze voelde een bries door haar vacht heen waaien en hoorde Meester Wind zijn woorden zeggen. “Ren maar, de wereld houdt niet op” Meester Wind sprak niet vaak tot haar en Ignis wist dat je een raad van hem niet moest negeren. Dus rende ze, zover als haar poten haar konden dragen. Ze voelde de grond lichtjes onder haar, terwijl ze intussen ook het gevoel van zweven had. Het gevoel van rennen was een van de fijnste dingen die er was, zeker als een van de Elementen met je mee rende. “Bedankt, Meester Wind” hijgde ze tijdens het rennen en keek opzij, een blaadje waaide langs haar. Meester Wind gebruikte vaak blaadjes en veertjes om te laten zien dat hij er was. Meester Aarde ondersteunde haar ook, de grond was geweldig hier. Meester Aarde was langzaam, anders dan de andere Elementen kon hij niet vlug dingen veranderen. Toch waren zijn veranderingen altijd merkbaar, zeker in Wekseizoen, genoemd omdat dan de planten weer tevoorschijn kwamen, samen met de dieren. Wekseizoen pracht vreugde mee en liet de wereld herboren, als Wekseizoen was aangebroken, was er een nieuwe Cirkel ingegaan. Een Cirkel die aflag van hoe de dieren zich hadden gedraagt in de vorige Cirkel. Meester Wind ging opeens liggen, een teken dat ze wel mocht ophouden. Ignis stond stil en hijgde uit. Toen keek ze om zich heen en kwam de eerste verbazing. Waar was ze? Het was een soort open plek, met in het midden een enorme zomereik, die boven de andere bomen uittorende. Ze hoorde wat stromen en keek om, naast haar liep een klein beekje. Het moest een afslag zijn van de wat grotere beek verder op. Het leek alsof alle Meesters hier verzamelde en dat gevoel werd sterker toen ze zag dat naast de zomereik de resten van een boom stonden, opgebrand. Ze kende het verhaal dat als Meester Vuur iets had overgenomen, hij er dan altijd naar kon terug keren. Net toen Ignis de plaats in zich wou laten zinken, klonk er opeens lawaai. Geschrokken keek ze op en ze zag de struiken bewegen. Het was te groot voor een andere vos. Net toen ze wou wegvluchten, kwam er een ree tevoorschijn. Aan het gewei te zien een bok. Volwassene reeën waren geen prooi voor een vos, dus behandelde ze de reeën vaak neutraal. Ignis keek wat angstig op, de bruine ogen van de ree keken haar aan. Ze hadden iets kalms en Ignis voelde dat ze kalmeerde. In Ani’s sprak ze tot de ree, “Wie bent u?’’ het was een rare vraag, aangezien de meeste dieren niet erg geïnteresseerd waren in elkaar, behalve als vijand en prooi. Anis was de taal die alle dieren spraken, mits ze het geleerd hadden. Ignis beheerde het wel, maar zou de vreemde ree het ook beheren? Eerst waren de donkerbruine ogen van de ree groot en maakte hij een snuivend geluid, Ignis verwachtte dat hij elk moment kon steigeren en wegspringen. Ze legde zich op de grond, hopelijk was ze daar beschermd tegen de maaiende hoeven. Er gebeurde echter niks, behalve dat de ree in perfect Anis ging spreken, “Geen zorgen, ik doe niks”Hij had een zware, doch schorre stem, wat aangaf dat hij al op leeftijd was. Ignis keek weer op en zag de ogen nu vriendelijk naar haar kijken. Ze stond op, al dan niet verbaasd, meestal spraken dieren andere soorten enkel aan in nood of om te verjagen. “Ben je hier zelf naar toe gekomen?’’ vroeg de ree. Ignis twijfelde kort en knikte toen ja. Hoewel de Elementen heilig waren, werd er niet over ze gesproken als dingen die niet in de buurt was. De Meesters konden overal zijn en ze waren bijna nooit speciaal gericht tot je. Hoewel Meester Wind het leuk vond om met je te praten. “Zomaar?’’ de ree trok haar weer uit de gedachtes, “Meester Wind sprak tot me, hij zei dat ik kon rennen” beantwoordde ze ditmaal. De ree keek nadenkend en stak toen opeens zijn kop in de lucht, “Oh, wispelturige Meester Wind Zijt u vandaag goedgezind? Je maakt grappen en grollen. En laat me lachend hollen.”
Het waren de eerste regels van een van de gedichten die naar de Elementen verwees. Het waren een soort van eerbetoon en in elk gedicht was de karakter van de Meester te merken. Wou Meester Wind haar dan aan het lachen maken? Was het een grapje geweest? Of had hij echt plannen gehad, was hij haar gaan tegenwerken als ze niet deze kant op was gegaan? “Meester Wind stuurde je, hij vertelde me dat hier iemand aan het wachten was” beantwoordde de ree haar zorgen. Ignis keek verdwaasd op, “Waarom moest ik hier zijn?” vroeg ze, een betere vraag wist ze op dit moment niet. “Dit is een van de weinige Heilige Plaatsen die hier zijn, als onze Elementen belangrijke dingen hebben te bespreken, verzamelen ze hier” legde de ree uit. Ignis had gehoord over de Heilige Plaats, het waren er niet veel en ze waren vaak goed verstopt. Je kwam er niet met toeval terecht. Dat was het laatste bewijs dat ze nodig had, om zeker te weten dat het echt was, een van de Meesters had haar hier naar toegebracht. “Ik ben een Boodschapper, ik neem aan dat je weet dat betekende?’’. Boodschappers, zij die konden communiceren met de Elementen en de Drie Diensten. “U kunt praten met de hogere krachten en niemand kan u wat doen, enkel Heer Tijd. Geen ziekte kan u infecteren, geen gif kan u vergiffen en geen Rechtlijf kan u doden met welke kracht dan ook” antwoordde Ignis de vraag gretig, een Boodschapper ontmoeten en weten dat je er een had ontmoet was erg zeldzaam en zij ontmoette er al een in haar eerste Cirkel.
Laatst aangepast door Otterkit, op di 2 sep 2014 - 21:22; in totaal 1 keer bewerkt |
| | | lau benenkauwer 3305 Afwezig You are closer to heaven than i'll ever be.
| |
| Onderwerp: Re: Forest and City ma 25 aug 2014 - 20:30 | |
| mooi mooi, jammer dat ik nu niet genoeg tijd heb om het perfect te lezen tot op het woord. Maar ik vind het echt geweldig tot nu, en zooo orgineel *weet niets om op aan te merken..* |
| | | { Loïs 281 Actief
| |
| Onderwerp: Re: Forest and City ma 25 aug 2014 - 20:32 | |
| Bedankt voor de reactie, dit geeft me zin om door te gaan. |
| | | { Loïs 281 Actief
| |
| Onderwerp: Re: Forest and City di 2 sep 2014 - 21:22 | |
| Dubbelpost-
Bij Ignis staat weer een nieuw stuk, voor diegene die zich verveelt....
|
| | | | Onderwerp: Re: Forest and City | |
| |
| | | |
| Permissies van dit forum: | Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
| |
| |
| |