Beefur sloop met een heet gevoel in haar lichaam tussen enkele hoge lorken. Ze had te lang in de zon gezeten, dat stond vast, en haar deputy had haar de opdracht gegeven bosmuizen te doden in het zuiden, waar het nu broeide van warmte. Met haar samengepakte vacht had ze er totaal geen zin in, want ze had vurig gehoopt dat ze mocht gaan vissen. 'Wat als ik gewoon naar de rivier ga?' dacht ze hardop; die was nu toch vlakbij. Het was te heet om te jagen, dat moest haar deputy zelf in zien. Beefur dook van haar pad af, stoof over de oever tewijl kiezels onder haar rolden, en plonsde in het water. Ze liet het koude water over haar rug glijden, terwijl vissen rond haar poten dansten, maar ze deed geen moeite om ze te vangen. Druipend sleepte Beefur zich uit het water en begon zich te wassen, maar toen haar deputy uit het struikgewas dook, kon ze niks anders doen dan hem aanstaren.